Het kan „heel pijnlijk” zijn als nabestaanden van oorlogsslachtoffers niet weten waar hun geliefde ligt begraven, schetst historica dr. Regina Grüter, voorzitter van de vorig jaar opgerichte Werkgroep Vermiste Personen Tweede Wereldoorlog van het Nederlandse Rode Kruis.

Doel van de organisatie is om de komende tijd te proberen de ongeveer 570 Nederlandse vermisten uit de Tweede Wereldoorlog te identificeren. Hulp daarbij komt onder meer van de bergings- en identificatiedienst van de Koninklijke Landmacht en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).

Op het Ereveld Loenen worden deze dagen 28 graven van onbekende Nederlandse oorlogsslachtoffers opengemaakt. Via DNA-onderzoekstechnieken proberen de speurders te achterhalen wie waar precies begraven ligt.

Van zeven vermoedelijke nabestaanden van de onbekenden heeft de werkgroep in ieder geval een DNA-profiel, via wangslijm verkregen.

De 28 oorlogsslachtoffers zaten in de Tweede Wereldoorlog allemaal gevangen in de Scheveningse strafgevangenis, ook wel Oranjehotel genoemd. Ze werden op de Waalsdorpervlakte bij Den Haag door de Duitsers doodgeschoten.

Twee keer eerder, in 1946 en in 1982, zijn vergeefse pogingen ondernomen om de identiteit van de 28 vast te stellen. „Toen waren er nog niet de geavanceerde technieken zoals we die we nu wel kennen”, vertelt Grüter.

De historica benadrukt het belang van de identificatie van de vermisten. Ze wijst erop dat het voor nabestaanden belangrijk is om te weten waar hun geliefde precies begraven ligt. „Dan kunnen mensen bijvoorbeeld bij een gedenksteen of een plaquette slachtoffers herdenken, bijvoorbeeld op 4 mei.”

Nog altijd zijn veel nabestaanden op zoek naar hun in de Tweede Wereldoorlog gestorven dierbaren. „Ook 65 jaar na de oorlog blijkt dat onzekerheid over de vraag waar iemand precies is terechtgekomen een groot beslag op mensen kan leggen. Ergens in het achterhoofd kan de twijfel ontstaan. Is mijn vader in de oorlog misschien naar Duitsland afgevoerd? In de jaren 80 en 90 dachten we: het aantal vragen zal zo zoetjes aan wel ophouden. De generatie die de oorlog meemaakte, zal langzaam verdwijnen. Toch blijven de vragen rond vermisten uit de Tweede Wereldoorlog komen.”

Grüter vermoedt dat zeker ook kleinkinderen van oorlogsslachtoffers willen weten hoe de vork in de steel zit. „Zij vinden bijvoorbeeld brieven van hun grootouders waaruit blijkt dat iemand vermist wordt. Ze willen weten wie dat zijn.”

Eerdere generaties hadden die drang minder, signaleert Grüter. „Ouderen die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt, vertelden daar vrijwel nooit over. Het was een afgesloten hoofdstuk. Ze moesten na de oorlog weer verder. De handen uit de mouwen steken en niet terugkijken. Ook de generatie daarna was terughoudend in vragen over de oorlog. Dat deed je toen gewoon niet.”

Wie op zoek is naar een vermiste persoon uit de Tweede Wereldoorlog, kan aankloppen bij de afdeling Oorlogsnazorg van het Rode Kruis. Die gaat dan op zoek naar gegevens over de vermiste. „Er is allerlei materiaal beschikbaar. Vrijwilligers gaan daarmee aan de slag. Bijvoorbeeld door stadsarchieven door te spitten of bij het bejaardentehuis navraag te doen. Bij de ouderen zit vaak een schat aan informatie.”

„Zoeken naar onbekenden is ereplicht”
13-05-2009
LOENEN – Waar eerst een grafzerk lag, verdwijnt nu een schop in de grond. De serene rust op Ereveld Loenen, dodenakker voor oorlogsslachtoffers, wordt deze dagen ruw verstoord. Doel: zekerheid voor nabestaanden.

Een nijdig tuffende graafmachine doorbreekt deze zonovergoten dinsdag de stilte op Ereveld Loenen. De grijper van de groene machine schept met veel lawaai een lading zand omhoog. Omringd door cameramensen en fotografen maken de gravers het karwei af. Ze dragen handschoenen en beschermende kleding. Van de rust die normaal op een begraafplaats te vinden is, valt nu weinig te merken.

De bedrijvigheid vindt plaats rond een reeks witte grafzerken waarop ”Onbekende Nederlander” staat te lezen. Onder deze eenvoudige stenen liggen in de oorlog gestorven mensen begraven van wie de identiteit niet bekend is. De zerken zijn nu uit de aarde getrokken.

Met een ferme duw steekt een in militair tenu gestoken vrouw haar schop in het zand. Met een peilstok duwt ze af en toe in de grond om te controleren hoe ver ze nog moet graven. De soldaat spit door totdat ze op plastic stuit. Daaronder moeten lichamelijke resten liggen. Die worden de komende dagen uit de grond gehaald om DNA af te nemen.

In Loenen startte de Werkgroep Vermiste Personen Tweede Wereldoorlog gisteren het onderzoek naar 28 onbekende Nederlanders die op het ereveld begraven liggen.

Het heeft iets macabers, grafgrond omwoelen.

Voor de werkgroep was het schenden van de grafrust zeker een punt van discussie, erkent Peter van der Graaf, directeur van de Oorlogsgravenstichting, ook vertegenwoordigd in de werkgroep.

Voorop staat echter dat het zinvol is een poging te ondernemen nabestaanden zekerheid te bieden, benadrukt hij. „Grafrust is voor ons zeer belangrijk. Maar je kunt die rust met verstand doorbreken. Het is belangrijk voor nabestaanden dat we proberen de oorlogsslachtoffers te identificeren. We hopen mensen uitsluitsel over het lot van hun familieleden te geven.”

De poging tot identificatie van onbekende oorlogsslachtoffers is een „ereplicht”, zegt Geert Jonker, hoofd van de Bergings- en Identificatiedienst Koninklijke Landmacht. „Wij willen nabestaanden, zoals broers en zussen, weduwen en weduwnaren, helpen.”

Onzekerheid is funest, schetst Jonker. „Ons motto is: vermist is erger dan dood.” Hij noemt het onderzoek een „race tegen de klok”, vanwege onder andere de hoge leeftijd van nabestaanden.

In de vorig jaar opgerichte werkgroep bundelen onder meer de Oorlogsgravenstichting, de Bergings- en Identificatiedienst, het Nederlands Forensisch Instituut en het Rode Kruis hun krachten. Ze maken gebruik van elkaars bestanden. Onder meer vrijwilligers en historici proberen gegevens van de onbekende oorlogsslachtoffers op het spoor te komen.

De in 1945 opgerichte bergingsdienst houdt zich nog altijd bezig met de identificatie van oorlogsslachtoffers. Jaarlijks heeft de dienst ongeveer 40 zaken onder handen. De afgelopen jaren identificeerde de dienst „tienduizenden” lichamen.

Na de oorlog lag Nederland „bezaaid” met slachtoffers, legt Jonker uit. „Het waren vaak militairen die op het slagveld stierven, bijvoorbeeld nadat hun tank was geraakt. Of denk aan linecrossers, mensen die de geallieerde linies probeerden te bereiken. Hun lichamen werden snel begraven.”

Jonker is blij dat DNA-technieken onbekende oorlogsslachtoffers te identificeren zijn. „Deze werkwijze opent nieuwe deuren.”

Witte pakken bij grafzerken
13-05-2009
Met DNA-onderzoek hoopt de Werkgroep Vermiste Personen Tweede Wereldoorlog onbekende oorlogsslachtoffers te identificeren.

Een witte tent met daarin ontsmette onderzoeksinstrumenten, medewerkers van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in witte pakken. Ereveld Loenen, waar oorlogsslacht­offers begraven liggen, biedt deze dagen een bijzondere aanblik.

De graven van 28 onbekende oorlogsslachtoffers zijn onderwerp van minutieus onderzoek.

De inhoud per onbekend graf zal deze dagen belanden op de witte tafel in het mobiele NFI-laboratorium. Specialisten stellen per persoon DNA-monsters veilig. Die worden dagelijks naar het NFI in Den Haag vervoerd.

Van elk oorlogsslachtoffer neemt de NFI vijf monsters. Het gaat om delen van een rib, het dijbeen, twee kiezen en een tand. Deze lichaamsonderdelen bevatten het best bewaarde DNA.

Het identificeren van de meer dan een halve eeuw oude lichaamsresten duurt beduidend langer dan bij gebruikelijke DNA-onderzoeken. Het vergt drie tot zes maanden voordat de onderzoekers uitsluitsel hebben. „Het is voor een groot deel ambachtelijk handwerk”, licht NFI’er M. Oosterheert toe. „De resten vermalen we tot fijnstof, waardoor die geschikter zijn voor onderzoek.”

Sinds 2007 bevat de DNA-databank Vermiste Personen ongeveer 500 profielen. Los daarvan is er de DNA-databank voor strafzaken, met daarin meer dan 100.000 profielen van criminelen.

Oorlogsslachtoffers

Nederland verloor in de Tweede Wereldoorlog zeker 180.000 landgenoten. Het gros daarvan, de 103.000 Joodse Nederlanders, stierf of werd vermoord in de concentratie- en vernietigingskampen.

De Oorlogsgravenstichting beheert zo’n 50.000 graven van Nederlandse oorlogsslacht­offers: 25.000 op het Indonesische eiland Java, 13.000 in Nederland en 12.000 in vijftig andere landen.

Ons land kent twee erevelden voor omgekomen Nederlandse oorlogsslachtoffers: Ereveld Loenen en de Grebbeberg.

Op Ereveld Loenen zijn zo’n 3700 mensen ter aarde besteld, van wie ongeveer 10 procent militair is. Onder de begraven slachtoffers zijn ook gesneuvelden tijdens militaire missies na de Tweede Wereldoorlog.

Jaarlijks worden er op Ereveld Loenen nog mensen herbegraven, met name uit graven die elders in het land geruimd moeten worden.

Op de Grebbeberg liggen ongeveer 850 militairen begraven. Ze kwamen om tijdens de meidagen in 1940.