Een woud aan grijze en kale hoofden vulde het park gistermiddag weer tijdens de jaarlijkse herdenking. De veteranen zijn rond de tachtig of nog ouder; velen zijn broos. Maar een groot aantal van hen komt elk jaar. Indië is nooit meer uit hun leven weggeweest. „Voor veel Nederlanders is dit een vergeelde bladzijde in het geschiedenisboek”, zegt minister Van Middelkoop van Defensie. „Voor u niet.”
De jaarlijkse verontschuldigingen klinken ook weer: dat de troepen zo slecht waren voorbereid en na terugkeer nauwelijks werden opgevangen. Sprang-Capellenaar J. Ramstijn beaamt het: „Toen we gingen, wisten we totaal niet wat ons te wachten stond.”
„Bij uw terugkomst werd u niet omringd door de erkenning en waardering die u verdiende”, zegt Van Middelkoop. „U kwam terug in een land dat nog met de Tweede Wereldoorlog bezig was, en met de wederopbouw. U hielp in Indië, en u hielp met de wederopbouw. U verdient dubbele waardering.”
Geen plaats voor Indiëverhalen; Clarijs ondervond het. „Erover praten konden we niet. Iemand veronderstelde eens dat we er drieënhalf jaar vakantie hadden gehad. Ruim 6200 doden; mooie vakantie is dat, hield ik hem voor.”
Met een hoofdknik naar het bordje waaromheen de vroegere kameraden elkaar gevonden hebben: „Semarang. Midden-Java. Gevaarlijk gebied.” Clarijs zat er bijna drieënhalf jaar. „We zouden voor twee jaar gaan.”
Indië was een harde tijd. „Onze vijand droeg geen uniform, dus bij elke patrouille stond je onder hoogspanning. We zagen een wit vlaggetje op een paal. Met z’n tienen stonden we eromheen. Dat vlaggetje wilden we als souvenir. Ik vertrouwde het echter niet en zocht dekking, net als sommige anderen. Toen een van ons het vlaggetje naar zich toehaalde, ontplofte er een bom. We waren met z’n tienen vertrokken; we kwamen met z’n zessen thuis. Vier uit onze groep…” Hij maakt een gebaar met duim en wijsvinger. „Ze waren in zulke stukjes uiteengespat.” Ze waren de enigen niet. „Uit ons bataljon zijn 42 kameraden omgekomen.”
Op 28 december 1949 kwam Clarijs eindelijk thuis. En een week later wilde hij weer terug. „Vreselijk, de huizen kwamen aan alle kanten op me af. Ik was de ruimte gewend; nu zat ik in een Rotterdams straatje.”
Terug kon niet. Indonesië was zelfstandig geworden. „We voelden ons verraden: waar is onze inzet goed voor geweest?” Terug in Nederland: „Met 75 gulden en een pakje brood konden we naar huis. Later kwam er nog wat geld, maar het was een belachelijk bedrag. Als dank voor onze inzet, 24 uur per dag, zonder ooit één snipperdag te hebben gehad.”
Missing man
Het veld is vol. Ze zijn er weer, de veteranen, hun vrouwen -die al die jaren soms wachtten-, hun kinderen, kleinkinderen ook. Een koor zingt het Onze Vader in het Maleis, een aalmoezenier spreekt een gebed uit, hoornsignalen klinken. Dan is het stil. Herinneringen. Totdat vier F-16-straaljagers de stilte vaneenscheuren. De ”missing man”-formatie, waarbij een van de vliegtuigen zich uit de groep losmaakt als symbool voor de lege plaatsen van de gevallenen, ontstaat een seconde te laat, maar is nog net te zien voordat de vliegtuigen achter de bomen verdwijnen.
Van Middelkoop legt de eerste van ruim 115 kransen. Een erewacht uit de Koninklijke Marine staat pal bij de achttien roestvrijstalen zuilen waarop de namen van de omgekomenen zijn gegraveerd. Ruim 6200 slachtoffers. Velen 20, 22 jaar oud. Gevallen in de bloei van hun leven. Daarom drommen die ruim 20.000 veteranen en hun familieleden hier samen in het park.
Van Middelkoop is onder de indruk. „Dit doet me temeer beseffen welke verantwoordelijkheid ik draag voor het uitzenden van militairen naar het buitenland. Begin mei was ik in Uruzgan. Het is er zo anders dan de beelden die wij er in Nederland van hebben. Blijf uw verhalen vertellen. Ze zijn een baken voor ons handelen met de militairen van vandaag, die de veteranen van morgen zijn.”