?Ds. Fraanje was een open, eerlijke, gelovige, maar ook humoristische man. Hij kon zo prachtig preken dat zelfs ik als buitenstaander het kon begrijpen.?

Het leven van de inmiddels 69-jarige Rubens kent een turbulent begin. Op 28 februari 1935 komt Sam Rubens in Rotterdam ter wereld. Vijf jaar later begint de Tweede Wereldoorlog. Die komt erg dichtbij als de Duitsers in 1940 een bommentapijt op de Maasstad leggen. ?We zijn toen al aan de dood ontsnapt?, zegt Rubens. ?Mijn vader was in militaire dienst en lag in Vlissingen. Mijn moeder, m?n zusje en ik waren net op weg naar een tante toen bommen ons huis wegvaagden. Net als veel Rotterdammers in die tijd trokken we naar Arnhem-Zuid, Hazelaarstraat, aan de voet van de huidige John Frostbrug. Arnhem-Zuid was in de beginjaren van de oorlog een wijk met niet meer dan vier straten en zo?n 1500 inwoners.?

Rubens? vader moet intussen een Jodenster dragen en voor de Duitsers werken. Sam gaat naar school en krijgt daar vaak slaag van een leraar die heult met de vijand. En dan breekt zondag 17 september 1944 aan, de dag waarop de Slag om Arnhem begint. ?Het was een prachtige dag?, weet Rubens zich te herinneren. ?Met 28 graden was de temperatuur zelfs aan de hoge kant. Plotseling hoorden we vliegtuigen. Als jochie van negen vond ik dat natuurlijk geweldig. De lucht was vol met toestellen. Net als veel buurtbewoners ben ik ook op het dak geklommen om te zwaaien. We dachten met z?n allen dat we binnen een paar uur bevrijd zouden zijn.?

Evacuatie

De gevechten tussen de Duitsers en de geallieerden breken in alle hevigheid los. De Britse luitenant-kolonel John Frost ziet kans om met zijn 600 manschappen de noordelijke oprit van de verkeersbrug te veroveren. Een konvooi Duitse troepen dat de brug op rijdt, wordt totaal vernietigd. Het oorlogsgeweld in en rond Arnhem brengt grote evacuaties op gang.

?Eerst zijn we naar Elden gevlucht, waar we in een grote schuur hebben overnacht?, vertelt Rubens. ?Van Elden liepen we als gezinnetje naar Huissen en vandaar naar Angeren. Onderweg sneden we stukken vlees af van doodgeschoten koeien of paarden die in de weilanden lagen. Van Angeren gingen we op weg naar Pannerden, waar we met een veer de Rijn konden oversteken. Met een lange stoet mensen vormden we op de dijk een levende schietschijf voor Duitse piloten die ons voor Engelsen aanzagen. We waren trouwens net zo goed doelwit voor geallieerde vliegers die dachten dat wij Duitsers waren. Ik heb verschillende mensen om me heen op de dijk zien sneuvelen.?

Eenmaal over de Rijn lopen de Rubensen naar Eerbeek. Daar slapen ze in de papierfabriek. Van Eerbeek gaat het achtereenvolgens naar Hoenderloo, Otterlo en Barneveld. In het Barneveldse concertgebouw vindt de familie een voorlopig onderdak. ?Op een gegeven moment moesten we naar Zeist?, zegt Rubens. ?Daar kwamen we uiteindelijk terecht in een schooltje aan de Van der Heijdenlaan. Met zo?n zes andere gezinnen moesten we het schoollokaaltje delen. De meeste kinderen hadden schurft, omdat we sinds de evacuatie uit Arnhem veel in vieze stallen hadden geslapen. De honger was enorm. Een brood kostte 400 gulden. Er zat niets anders op dan bloembollen te eten. Ik kon het in dat klaslokaaltje niet uithouden en ben in mijn eentje met een karretje door de omgeving getrokken, op zoek naar voedsel.?

Pastorie

Rubens trekt naar Woudenberg, Scherpenzeel en vandaar naar Barneveld en Kootwijkerbroek. Veel mensen zijn hem behulpzaam. Hij krijgt eieren, meel en roggebrood dat hij naar Zeist brengt. Daar wordt de buit verdeeld onder het gezin Rubens en de medebewoners van het klaslokaaltje.

?Van de eigenaars van hotel De Witte Hollevoet in Scherpenzeel kreeg ik op mijn zwerftochten altijd soep en brood. Dat waren fantastische mensen. In Barneveld kwam ik op een van mijn tochten Louis Fraanje tegen, zoon van ds. Fraanje en tegenwoordig woonachtig in Arnhem. Hij nam me mee naar de pastorie, waar ik diverse keren gelogeerd heb. Ik weet nog dat dominee Fraanje me bij het opstaan ?s morgens eerst liet knielen voor een stoeltje. Dan moest ik bidden. Fraanje vroeg dan aan mij wat ik liever wilde: een nieuw hartje of een nieuw huis. Ik zei natuurlijk braaf dat ik liever een nieuw hartje wilde, maar in mijn hart wilde ik dolgraag ook een nieuw huis. Maar dat durfde je niet te zeggen, h???

Louis Fraanje brengt de jonge Rubens in contact met familie Van Ee in Kootwijkerbroek. Daar krijgt hij onderdak bij Henk en Magda en hun vier zonen. ?Ik sliep meestal in het hooi boven de deel. Als ik ?s morgens wakker werd, hoorde ik de boer in de ruimte onder mij zijn koeien melken. Dat was echt nostalgisch. Als ik weer naar Zeist trok, stopte Van Ee mij allerlei voedsel toe. Met een afgeladen karretje verscheen ik weer bij mijn ouders.?

Onderweg kon het flink spoken, merkte de jonge Rubens. ?Tussen Woudenberg en Scherpenzeel lagen een spoorlijntje en een fabriek. Altijd waren daar beschietingen. Ik heb diverse keren een veilig heenkomen moeten zoeken in de greppel. Ook werd ik bij Woudenberg een keer aangehouden door de Duitsers die zeiden dat ik een Jood was. Een moment werd hun aandacht afgeleid en toen ben ik een banketbakkerszaak binnengelopen. Daar heb ik de achteruitgang genomen en zo ben ik min of meer ontsnapt.?

Dankbaarheid

Ieder jaar nog brengt Rubens een bezoek aan Barneveld en Kootwijkerbroek. ?Uit pure dankbaarheid voor wat al die mensen, in het bijzonder dominee Fraanje en de familie Van Ee, voor mij betekend hebben. Ik geloof zelf niet, maar ik heb altijd diep respect gehad voor wat deze mensen geloofden en wat zij voor mij betekend hebben. Ik had nog nooit een kerk vanbinnen gezien. Maar dominee Fraanje nam me op zondag gewoon mee. Deze man kon zo preken dat zelfs ?k het begreep.?

Na de oorlog volgt voor het gezin Rubens een zware slag. ?We mochten de bevrijding als compleet gezin meemaken. Maar mijn vader besefte langzamerhand dat hij de enig overgeblevene was van zijn familie. Alle anderen waren vergast.?

Door Bert Monster
Bron Reformatorisch Dagblad