Veel ’ballingen’ waren door de oorlogsjaren het contact met het vaderland kwijtgeraakt. Bekend is dat koningin Wilhelmina de kleine groep Engelandvaarders als „polsslag” van het volk beschouwde. Bij haar was de teleurstelling achteraf misschien wel het grootst. Maar ook anderen werden -door ontucht of ander bedrog- na terugkeer niet gelukkiger.
Voor velen was het verblijf in de Engelse hoofdstad zonder meer een aangename manier om met een kantoorbaantje de oorlog te overleven. Niet iedereen was intensief met de bevrijding bezit. Vandaar het verwijt achteraf aan de uitgewekenen dat ze de oorlog niet hadden „gevoerd” maar „gevierd.”
Volgens het boek ”In ballingschap” van de oud-Telegraafjournalist Henri van der Zee was er onder de enkele duizenden uitgewekenen een vaste kern actief in het vormen en bezoeken van clubs. Veel jongemannen hadden niets omhanden. De atmosfeer in de „slangenkuil” was daarom vaak broeierig vanwege „intrige, nijd, jaloezie, ellebogerij” en nog een heleboel andere nare dingen die ds. Jo van Dorp, hervormd predikant in Londen, in zijn dagboek optekende.
Ook voor prins Bernhard was het niet makkelijk zijn agenda gevuld te krijgen. In 2003 zei hij nog tegen de schrijver dat hij zich ernstig had verveeld. Maar tegelijkertijd deed hij wat hij wilde. De Britse koning George VI had hem eens gezegd dat hij de enige man was die van de oorlog had genoten. „Dat was gedeeltelijk waar”, beaamde de prins achteraf. Inderdaad noemde hij het, in de woorden van Van der Zee, „de beste tijd van mijn leven.”
Boeren
De afstand tussen Nederland en Engeland was in 1940 groter dan vandaag. Door de solidariteit met de Zuid-Afrikaanse Boeren waren Hollanders en Engelsen niet zo op elkaar gesteld. Ook was Nederland economisch (en dus taalkundig) veel meer op Duitsland georiënteerd geweest. Dit droeg bij aan de afzondering van de ’ballingen’.
Veel Engelsen ergerden zich aan de capitulatie na het bombardement op Rotterdam. „Je laat je bombarderen tot er geen huis meer staat”, viel er te horen. En het moet gezegd, ze gaven daarin tijdens de ”blitz” (de bommenregen op Londen in het eerste jaar van de oorlog) zelf het voorbeeld.
Ook duurde het enkele maanden voordat de regering haar draai had gevonden. Eerst moest premier De Geer de laan uit. Deze jonkheer leek volkomen de kluts kwijt. Vlak voor vertrek naar Engeland, op de kade van Hoek van Holland, had de minister-president zijn kabinet nog voorgesteld vrede met het Derde Rijk te sluiten. Enkele dagen later stelde hij in Londen datzelfde voor aan de nieuwe Britse premier, Winston Churchill. Het strekte de Hollanders niet tot aanbeveling.
In die eerste dagen weigerde De Geer een telefoonoproep uit strijdend Nederland van generaal Winkelman, met de toevoeging dat hij over een halfuur klaar met eten zou zijn. Eind augustus haalden velen daarom verlicht adem toen de gereformeerde professor Pieter Sjoerd Gerbrandy het roer overnam.
Veel regeringswerk ging gewoon door, alleen al met het oog op Nederlands-Indië en de grote koopvaardijvloot. Ook werden er tijdens de oorlog allerlei plannen ontworpen voor het bevrijde Nederland. De gedachte was dat er na het wegtrekken van de Duitsers een machtsvacuüm zou ontstaan, met het risico op een communistische revolutie. Hiervoor was het Militair Gezag nodig.
Misschien was dit plan nog niet eens zo slecht. Maar het paste ook helemaal in het overdreven rechtse klimaat in de Nederlandse gemeenschap in Londen. Volgens critici was het bijvoorbeeld normaal je smalend over het parlement uit te laten. Ook Joden hadden het niet gemakkelijk. De regering was dan ook woedend toen er een manifest tegen de regeringsplannen verscheen.
Honger
Aandoenlijk is om te lezen hoe Dolle Dinsdag op 4 september 1944 ook zijn effect op de Nederlandse ballingen had. Misschien lag de oorzaak van alle verwarring wel in het feit dat premier Gerbrandy voor de radio zei dat de geallieerde troepen de Nederlandse grenzen hadden „overschreden” in plaats van „genaderd”, wat zijn medewerkers hem hadden voorgeschreven. Ds. Van Dorp liet hierop 500 liturgieën drukken voor de dankdienst op zondag, maar die zijn nooit gebruikt.
Na de mislukte Slag om Arnhem in september 1944 richtten de geallieerden zich op Duitsland in plaats van op de bevrijding van Noord-Nederland. Tot het eind van de oorlog speelde zich dan een heel apart hoofdstuk af in de geschiedenis van de Nederlands-Britse betrekkingen. Om druk op de zaak te zetten, bracht premier Gerbrandy de nijpende voedselsituatie in Nederland onder de aandacht van de Britten en de Amerikanen. Honderdduizenden landgenoten zouden omkomen als er niet snel hulp zou komen. Tot april 1945 was deze campagne zijn belangrijkste bezigheid.
Toen dit niet direct vruchten afwierp, begon hij „een van de meest indrukwekkende en succesvolle publiciteitscampagnes van de Tweede Wereldoorlog.” Op weg naar een persconferentie vroeg hij journalist Cornelis Spoelstra (alias auteur A. den Doolaard) niet te lachen „als je me straks ziet huilen, want ik doe het voor de goede zaak.” En inderdaad, de nuchtere Fries barstte voor het oog van de wereldpers in tranen uit, en de volgende dag was het effect zichtbaar in de internationale kranten. Het ontroerde zelfs de Amerikaanse president Roosevelt, en, naar later bleek, ook Churchill. En in Engeland besloten zowel de protestantse als de rooms-katholieke kerken op zondag 15 oktober de hongerende Nederlanders in de voorbede te gedenken.
De Zweedse regering zegde hulp toe, maar Churchill vreesde dat dit alleen de Duitsers in de kaart zou spelen. Vijf maanden duurde het voordat Zweedse schepen in Delfzijl aanmeerden. Eind april volgde de Operatie Manna, met Britse en Amerikaanse vliegtuigen die voedselpakketten afwierpen.
Toen koningin Wilhelmina in maart 1945 Zuid-Nederland binnenkwam, werd ze verrast door de warmte en hartelijkheid. Met haar radiotoespraken had ze eindelijk het hart van haar volk gestolen. De liefde voor de koningin bleek echter geen liefde voor haar politiek te zijn. De vernieuwing die ze, deels samen met de regering, wilde, vond zelfs geen steun bij het verzet.
Optelsom
Over de Nederlandse gemeenschap in Londen is door de jaren heen veel verschenen, variërend van het stijlvolle ”Nederland in Londen” (1946) van oorlogsminister J. van den Tempel, tot de vrij platvloerse film ”Soldaat van Oranje” (1977). Van der Zee biedt bewust vooral een „optelsom” van deze persoonlijke verhalen. Hij beschrijft uitvoerig hoe diverse personen de zaken hebben beleefd. Het boek is in die zin meer journalistiek dan geschiedschrijving, omdat het een beschrijving en analyse van het geh??l mist.
Dat is echter allemaal een kwestie van smaak en genre. Wie graag leest over mensen en hun belevenissen, kan in dit boek zijn hart ophalen.
Bron: www.refdag.nl