Jacqueline van der Hoeden is zes jaar als de oorlog uitbreekt. Ze is de jongste dochter van Jacob en Lien van der Hoeden. Ze heeft één broer, Bart, en twee zussen: Hannie en Rachel. Het Joodse gezin woont in Utrecht, waar vader Van der Hoeden als dierenarts en wetenschapper werkt.

Als de bezetter steeds verdergaande maatregelen neemt tegen de Joden, moet het gezin Van der Hoeden onderduiken. Net als haar broer en zussen krijgt Jacqueline een andere identiteit – voortaan heet ze Lieneke Versteegh. Na een aantal omzwervingen komt ze –helemaal alleen– in Den Ham terecht, een dorpje in Overijssel, bij dokter Hein Kohly en zijn Zwitserse vrouw Vonnette. Voor de buitenwacht is ze een nichtje uit Amsterdam.

Haar vader, die bij het verzet betrokken is geraakt –vanwege zijn tekentalent vervalst hij documenten–, stuurt haar brieven met speelse tekeningen om haar een hart onder de riem te steken. Hij gebruikt daarvoor een klein formaat schriften. ”’n Praatje met Lieneke” schrijft hij op de omslag van de eerste aflevering. „Weet je wat, neem jij nu even een groot stuk papier, een volle inktpot en een nieuwe pen… en vraag een dag vrij van school… en schrijf mij dan een gróte brief met veel tekeningen erin! En dan schrijf ik je weer een brief terug… en zo telkens heen en weer. Tot de postbode er duizelig van wordt.”

Alledaagse dingen

De brieven, die nu in facsimile zijn uitgegeven, gaan over heel alledaagse dingen: verjaardagen, school, het voorjaar, de vakantie. Ze zijn luchtig geschreven en versierd met grappige tekeningen. Lieneke, die sinds 1949 in Israël woont, heeft ze na de oorlog altijd zorgvuldig in een sigarendoosje bewaard. Af en toe kregen vrienden of familieleden ze te zien als ze erom vroegen. „Uit hun reacties begreep ik dat de brieven een grotere betekenis hadden dan een persoonlijk aandenken. Zowel kinderen als volwassenen werden er door geraakt.”

Dat is de reden geweest dat Lieneke de schriftjes, na enig aandringen, heeft uitgeleend aan het Yad LaYeled, het Shoahmuseum voor kinderen in het noorden van Israël. Yad Vashem, het Holocaustmuseum in Jeruzalem, had ook belangstelling, maar daar wilde Lieneke niet op ingaan. „Dat is zo’n groot museum. De brieven zijn te persoonlijk om daar te exposeren.”

Toen Lieneke begreep dat de brieven in het Yad LaYeled onder een glasplaat kwamen te liggen, stelde ze als voorwaarde dat er ook kopieën van gemaakt zouden worden. „Ik wilde dat kinderen de schriftjes konden vasthouden, erin konden bladeren. Daar heeft het museum voor gezorgd. Bovendien zijn er lege schriftjes gemaakt waarin kinderen vragen of opmerkingen kunnen noteren. Die krijg ik dan toegestuurd.”

Opgewekte, simpele brieven

„Ik merk dat kinderen door deze opgewekte, simpele brieven gaan nadenken over de oorlog en over de Holocaust. Hoe is het om jarig te zijn zonder dat je ouders erbij zijn? Wat doe je als je in een onderduikgezin varkensvlees moet eten? Wat kan ik nog meer lezen over de oorlog? Ze zitten vol vragen. En daar is het mij om te doen: de jeugd moet weten wat er met de Joden is gebeurd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat mag niet worden vergeten. Daarom beantwoord ik ook álle vragen die ik binnenkrijg.”

Toch is de briefuitgave niet in de eerste plaats voor kinderen bedoeld, zegt Lieneke. „Ik merk dat ouders met jonge kinderen zich met de schrijver identificeren: een man die tijdens de oorlog actief in het verzet is, een zieke vrouw heeft, van wie de kinderen elders in het land zijn ondergedoken en die zulke gezellige brieven aan zijn dochtertje schrijft. Ze proberen zich in te denken hoe dat geweest moet zijn.”

Getekende letters

Het maken van een reproductie van de schriftjes in het Hebreeuws was per definitie niet mogelijk. „Mijn vader tékende de letters als het ware op papier. Die zijn niet in Hebreeuwse tekens om te zetten.” Om het verhaal toch voor Joodse kinderen beschikbaar te krijgen, besloot Lieneke een auteur van naam in de arm te nemen om een boek te schrijven over haar onderduiktijd. „Dat werd Tami Shem-Tov. Ik had een boek van haar gelezen en dacht: zo wil ik het. We hadden beiden ook een duidelijke opvatting over de manier waarop het verhaal moest worden verteld: niet sentimenteel, niet dramatisch en niet tragisch. Nog altijd is de Holocaust voor Joden een groot trauma. Zeker kinderen kunnen die gruwelijke gebeurtenissen niet vatten. Voor hen is het allemaal te beangstigend en te bedreigend.”

„Mij is feitelijk niets verschrikkelijks overkomen”, zegt Lieneke, die speciaal voor de promotie van de vertaling van het boek naar Nederland is gekomen. „Ik ben overal liefdevol opgevangen en heb het in de oorlogsjaren redelijk goed gehad. Niemand van ons gezin is naar een kamp gevoerd of door de Duitsers omgebracht. Wel is mijn moeder op het eind van de oorlog overleden, maar dat kwam door haar ziekte. Ik heb haar één keer een uurtje kunnen spreken toen ik ondergedoken zat. Maar als je onze situatie vergelijkt met die van andere Joodse families, dan zijn we wonderlijk goed uit de oorlog gekomen.”

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
„We waren Joods, maar niet in religieuze zin. Mijn vader was wat dat betreft tamelijk streng opgevoed, hoewel zijn ouders geen orthodoxe Joden waren. Uit een soort antihouding heeft hij zijn kinderen nauwelijks iets van het Joodse geloof meegegeven. Ik wist dus helemaal niet was Jood-zijn inhield toen de oorlog uitbrak. Opeens wás ik Jood en kreeg ik te maken met allerlei maatregelen van de bezetter. Ik mocht niet meer in parken komen, moest een ster dragen, dat soort dingen. Nu vind ik het jammer dat ik niet meer van het Joodse geloof heb meegekregen. Niet dat ik religieus ben geworden, maar ik vind dat je je wortels moet kennen.”

Fantasie
Het verhaal dat Tami Shem-Tov na vele gesprekken met Lieneke schreef, is een roman geworden. „Alles wat ze beschrijft, is ook echt gebeurd”, zegt Lieneke. „Maar ze heeft af en toe dingen aangepast om het beter op de brieven, die in het boek zijn opgenomen, te laten aansluiten. Niet alles gebeurde op de beschreven tijd of plaats. Ook de gesprekken zijn natuurlijk niet letterlijk zo gevoerd. Het is onmogelijk om je na zo’n lange tijd alles precies te herinneren. Bovendien had ik als kind een levende fantasie. Misschien ‘herinner’ ik me soms dingen alleen van horen zeggen. Ik ben er bijvoorbeeld niet 100 procent zeker van dat ik daadwerkelijk de executie van het echtpaar Van Laar in Den Ham heb gezien. Ze werden bij hun huis doodgeschoten omdat ze onderduikers hadden verborgen.”

Omdat het boek voor Joodse jongeren bedoeld was, realiseerde Lieneke zich niet meteen dat het ook in het Nederlands vertaald zou kunnen worden. „Dan had ik wellicht nog wat beter gekeken naar bepaalde formuleringen. Af en toe dacht ik bij het lezen van de kopij: laat maar zo, voor Joodse kinderen is dat niet zo belangrijk. Ik wilde de schrijfster ook niet al te zeer gaan betuttelen.”

Waarom heeft u niet zelf uw herinneringen op papier gezet?
Glimlachend: „Ik schrijf heel aardige brieven, maar ik ben geen schrijver.”

Wat is er met uw eigen brieven gebeurd?
„Die zijn vernietigd. Voor de kunstwereld is er trouwens niet veel aan verloren gegaan, mijn tekeningen waren lang niet zo geslaagd als die van mijn vader. Dat zijn brieven wel bewaard zijn gebleven is heel bijzonder. Het verzet eiste dat ze zo snel mogelijk nadat ze waren gelezen, werden vernietigd. Ik ben er van uitgegaan dat dokter Kohly dat ook had gedaan. Tot mijn grote verrassing gaf hij ze mij aan het eind van de oorlog terug.”

Lieneke vergelijkt dit met „een wonder, even groot als het wonder van de rechtvaardigen, zij die tijdens de Tweede Wereldoorlog hun leven op het spel zetten door Joodse kinderen en volwassenen te verstoppen en te helpen. Het boek is vooral ook een eerbetoon aan deze mensen die tegen het kwaad ingingen en het goede voor hun medemens zochten.”

Mede n.a.v. ”Voortaan heet je Lieneke”, door Tami Shem-Tov; uitg. Sirene, Amsterdam, 2009; ISBN 978 90 5831 518 2; 266 blz.; € 19,95; ”Brieven aan Lieneke”, door Jacob van der Hoeden; uitg. Sirene, Amsterdam, 2009; ISBN 978 90 5831 519 9; € 14,95.

——————————————————————————–

Een brief van oom Jaap

„De dorpsdokter overhandigde Lieneke de eerste brief, nadat hij haar had geleerd om hoestsiroop te maken. Ze stonden in de apotheekruimte, aan de grote werktafel, en Lieneke had er geen flauw idee van dat in de zak van het zwarte colbertjasje van dokter Kohly een brief zat van haar vader. Zij was geconcentreerd bezig met het bereiden van het medicijn: poeder afwegen op de weegschaal en water afmeten in een maatbeker. Ze mengde de twee bestanddelen in een fles van groenachtig dik glas, deed er een kurk op en begon de fles te schudden.

(…) „Lieneke”, zei hij en hij haalde een envelop uit de zak van zijn jasje, „ik heb iets voor je.” Verrast zette Lieneke de goed geschudde fles op de tafel en nam de envelop aan. Onmiddellijk wist ze wie hem gestuurd had, maar van pure opwinding kreeg ze hem niet open.

De dokter trok een stoel bij de tafel en beduidde Lieneke te gaan zitten.

„Het is een brief van oom Jaap,” zei hij.

Ze hield de brief stijf vast.

„Lees hem rustig… en geef hem dan weer aan mij.”

Lienekes blauwe ogen keken vragend naar de dokter.

„Ik moet de brief weer terughebben,” verklaarde hij. „Je begrijpt dat je hem niet kunt bewaren, want hij mag absoluut niet in verkeerde handen komen. Het is voor alle zekerheid, uit voorzorg. Als je hem gelezen hebt, krijg ik hem van je terug.”

Hij liep weer naar voren en Lieneke keek naar de envelop. Ze werd helemaal warm vanbinnen toen ze hem openmaakte. Er zat een brief in van haar vader. Hij had niet alleen geschreven, maar de brief ook geïllustreerd en er een boekje van gemaakt. Aandachtig las ze de zinnen, die in haar hoofd klonken alsof ze de diepe stem van haar vader hoorde, en ze bekeek de tekeningen. Die brachten haar pardoes terug naar de dagen van weleer, de tijd van voor de oorlog. In alle rust las ze de brief nog een keer, vanaf het begin.”

Uit: ”Voortaan heet je Lieneke”, door Tami Shem-Tov.