De Duitse Panther/D-tank op een prentbriefkaart, kort nadat hij in 1952 was teruggeplaatst in het Wilhelminapark. (Foto: Stadsarchief Breda) Dat is van stonde af aan zo geweest. Al in de eerste naoorlogse jaren speelden de pro-Poolse sentimenten op, toen het gemeentebestuur de door de Polen aan de stad geschonken oorlogstrofee wilde vervangen door een ‘echt’ gedenkteken, van steen. Want zo’n bonk pantser beantwoordde toch niet aan ieders beeld van hoe een oorlogsmonument eruit behoort te zien. Dus kreeg beeldhouwer Bon IngenHousz in 1946 de opdracht tot het maken van de gedenknaald die bij het eerste herdenkingslustrum in 1949 voor diejen lilleke tenk in de plaats kwam. De Panther werd voor onbepaalde tijd op de Seeligkazerne geparkeerd, ongetwijfeld vanuit de op zich correcte gedachte dat geen oplossing zo definitief is als een tijdelijke oplossing. Die vlieger ging echter niet op. Was dat soms de manier waarop Breda zijn dankbaarheid jegens zijn bevrijders wenste te tonen? morden steeds meer, al dan niet met de Poolse veteranen verwant geraakte stadsgenoten. Ergo, in 1952 was de moffentank terug in het park, de loop gericht naar het zuidoosten, van waaruit de 1e Poolse Pantserdivisie van generaal Stanislav Maczek Breda eind oktober ’44 was binnengerukt. Zonder overigens op Duitse tanks te stuiten, want hier stond slechts Sturmgeschütz, rijdende artillerie die abusievelijk nog weleens voor tanks werd aangezien. (Vandaar dat de ‘Bredase’ tank in Duitsland opgehaald moest worden!). Kort en goed, rond 1950 ontstond dus die wonderlijke paradox dat m?t de Duitse tank de Polen in ere worden gehouden. Het motto werd dan ook: goed poetsen, die tank. En mooi schilderen ook. En o wee, als er daarbij een verkeerd kleurtje verf werd gebruikt, al scheelde het maar een enkel tintje… Dan laaiden de discussies alweer op. Dus toen de tank enkele dagen geleden van zijn plek werd gehaald, voor een grote beurt van buiten ?n (voor ’t eerst) van binnen, waren de reacties navenant. Zo hielden de specialisten van het Generaal Maczekmuseum aanvankelijk hun hart vast, al zijn ze er inmiddels van overtuigd dat de gemeente geen goedkoop lapwerk beoogt. Van overal uit Breda en daarbuiten melden zich dezer dagen bij onze krant ook lieden met welgemeende restauratie-adviezen. Onbedoeld vormen ze met elkaar je reinste denk-tank. Foto-archief Pietro de Jong oppert zelfs ‘om bij BN/DeStem een foto-archief op te zetten voor de restaurateurs’. Daarin zouden Bredanaars de kiekjes kwijt kunnen die ze door de jaren heen van de tank hebben gemaakt. De restaurateurs kunnen zo veel details bestuderen, meent hij. Het origineelste restauratieadvies komt wellicht van (import)-Bredanaar Chr. Spijkerboer, een Zeeuwse burgemeester in ruste en bestuurslid van De Gouden Cirkel. Het ‘verwarrende karakter van dit monument’ is ook hem niet ontgaan. De tank behoort zijns inziens ‘een teken van de Duitse nederlaag’ te zijn, in plaats van dat het gevaarte daar in het park een beetje staat te ‘gloriëren’ en ‘weerstand’ op te roepen. In een brief aan B en W dringt Spijkerboer erop aan bij het herschilderen van het monument ‘die vermaledijde Duitse kruisen niet opnieuw aan te brengen’. Eigenlijk zou Spijkerboer nog het liefst zien dat de hoogst zeldzame Panther/D-tank straks ‘stukgeschoten’ in het park terugkeert – ’liefst met aan flarden gereten rupsbanden’. Voorwaar een fris idee, maar veel te rechtlijnig voor een beetje Bredanaar. Die is te zeer gehecht aan die wonderlijke paradox dat wie een Duitse tank poetst, daarmee de Polen eert. Echt weer zo’n eigenaardigheid die buiten Breda niet valt uit te leggen. Leo Nierse