Onverzettelijk, maar tegelijk ook autoritair, ondemocratisch en onverdraagzaam. Zo regeerde koningin Wilhelmina tijdens haar vijf jaren van Londense ballingschap. Tot haar grote opluchting zonder volksvertegenwoordiging. Zelfs toen de door haar zo verfoeide Rijkscommissaris Seyss Inquart de beide Kamers der Staten Generaal en de Provinciale Staten ophief schreef ze aan haar dochter Juliana in Canada: ‘Ik zal er geen traan om laten’. Wilhelmina’s gevecht met haar politieke tegenstanders, door haar ook wel ‘stumpers’ en ‘zwakke broeders’ genoemd, is treffend neergeschreven in ‘Wilhelmina, krijgshaftig in een vormeloze jas’, het tweede deel van Cees Fasseurs biografie over koningin Wilhelmina. Centraal in het boek vormen haar oorlogsjaren in Londen. Fasseur kreeg voor het eerst toegang tot talloze onbekende brieven aan haar enige dochter Juliana, die met haar kinderen was uitgeweken naar Ottawa in Canada. In haar toevluchtsoord Londen kwam Wilhelmina’s antipathie jegens het logge parlementaire Haagse wereldje steeds duidelijker bovendrijven. De door de Brabantse katholieke politicus Jan de Quay opgerichte ‘Nederlandsche Unie’ verwelkomde zij daarom warm ‘omdat het de partijpolitiek en de hokjesgeest van voor de oorlog opruimt’. Dat die beweging aanvankelijk niet onwelwillend tegenover de Duitse bezetter stond en met geen woord repte over de terugkeer van het Oranjehuis nam zij op de koop toe. De Quay was overigens de eerste katholieke politicus waarvoor Wilhelmina enige waardering toonde, want ook in Londen bleef zij zeer ‘anti-rooms’. Het feit dat Wilhelmina, kort nadat zij in Londen met het haar achterna gereisde kabinet aan de slag moest, de weifelachtige premier Dirk de Geer wegwerkte, wordt door biograaf Fasseur als een van haar grootste verdiensten gezien. In de ‘Firma Dirk & Co’. zoals zij het kabinet in haar correspondentie met Juliana aanduidde, had zij weinig vertrouwen. De Geer moest weg, ze vond hem te pro-Duits en te weinig overtuigd van de Nederlandse eindoverwinning. Het risico dat hij zelfmoord zou plegen, waar hij haar op indirecte manier mee dreigde als ze hem zou ontslaan, nam ze maar. De Geers ontslag was Wilhelmina’s persoonlijke beslissing, net zoals de benoeming van Gerbrandy tot zijn opvolger haar zeer persoonlijke voorkeur was, tegen de meerderheid van de adviezen in. Naarmate hun samenwerking in Londen langer duurde zou hun verhouding echter steeds moeizamer worden. De kleine Fries Gerbrandy trachtte zijn vorstin – hij was als gereformeerde ARP’er zeer Oranjegezind – met de moed der wanhoop op het parlementair-democratische pad te houden. In september 1944 kwam het tot een explosieve botsing tussen de twee mammoetkarakters. Wilhelmina weigerde een wetsontwerp te tekenen dat de terugkeer van de Tweede Kamer direct na de bevrijding mogelijk zou maken.
Er werden veelzeggende telefoongesprekken tussen het staatshoofd en haar eerste minister gevoerd, waarvan de tekst bewaard is gebleven: – Goedenavond, mijnheer Gerbrandy. – Goedenavond, Majesteit. – Is het dringend mij te spreken? – Ja, Majesteit. – Als het gaat over een belangrijke aangelegenheid moet ik U ontvangen, maar ik ben zeer moe. – Het gaat over de bestuursvoorziening, het Noodparlement. – Daarover kunt U beter benzine, auto en moeite sparen. Zo ging dat nog een poosje verder, maar Wilhelmina bleef hardnekkig weigeren de wet te tekenen, ook nadat Gerbrandy met het opstappen van zijn voltallige kabinet had gedreigd en haar had gewezen op de slechte indruk die dit op de bondgenoten zou maken. Het kon haar niets schelen. Gerbrandy boog uiteindelijk en liet de zaak over aan de nieuwe regering na de bevrijding, het kabinet Schermerhorn-Drees. Het was de sociaal-democratische voorman Willem Drees die Wilhelmina na de bevrijding weer met twee benen op de democratische grond zette. "Hij is niet vernieuwd", klaagde ze tegen haar secretaris. "Majesteit, Drees was ver voor de oorlog al vernieuwd", kreeg zij als antwoord. Die ‘vernieuwing’ werd een soort geloofsartikel voor Wilhelmina. Ze geloofde heilig in een naoorlogs Nederland met een zeer beperkte invloed van het parlement en met een sterke Oranjevorst aan het hoofd. De politieke partijen zouden opgedoekt kunnen worden. Het Nederlandse volk was immers in de oorlogsjaren aaneengesmeed tot ‘een heldenvolk’ van verzetsmensen, waartussen alle scheidslijnen vervallen waren. NSB’ers en hun meelopers moesten uit de Nederlandse samenleving verwijderd worden, de paar miljoen Duitsers die de gebieden direct naast de Nederlandse grens bewoonden moesten wat haar betreft ook verdwijnen. Persoonlijk dacht ze aan een massale deportatie naar Siberië. Daartoe wilde ze wel een overeenkomst sluiten met de aanvankelijk door haar verfoeide maar vervolgens (na zijn toetreden tot het geallieerde kamp) bejubelde Russische leider Joseph Stalin.
De minister van Binnenlandse Zaken in het oorlogskabinet, de Engelandvaarder en latere PvdA-leider Jaap Burger, ried Wilhelmina een genuanceerde houding ten opzichte van NSB’ers en aanverwanten aan. Hij bepleitte een onderscheid tussen mensen die pertinent fout waren geweest en mensen die wellicht fouten hadden gemaakt. Burger kon als minister vertrekken. Ze dreigde hem bovendien na de bevrijding voor een bijzonder gerechtshof te zullen dagen als hij zijn opvattingen nog verder uit zou dragen. Wat betreft haar Siberië-pleidooi namen zowel de Amerikaanse president Roosevelt als de Britse premier Churchill haar niet serieus. Beide staatslieden hechtten toch weinig waarde aan haar politieke oordeel, zo blijkt uit Fasseurs biografie. Ze deden liever zaken met minister-president Gerbrandy die zij ‘Cherry Brandy’ noemden. Roosevelt vond Wilhelmina vooral interessant als Europese koningin met heel aardige kleinkinderen, echte prinsesjes. Churchill ontving haar maar eenmaal per jaar voor de lunch in zijn ambtswoning. Wilhelmina bood hem vervolgens een tegenlunch aan in het voorname Claridge’s Hotel. Voor het verhaal dat Churchill Wilhelmina ‘de enige man in de Nederlandse regering’ genoemd zou hebben en haar ook als zodanig zou hebben beschouwd heeft Fasseur geen enkel bewijs of aanwijzing gevonden.
Cees Fasseur: ‘Wilhelmina, krijgshaftig in een vormeloze jas’. Tweede deel van de biografie over koningin Wilhelmina, met het zwaartepunt op haar oorlogsjaren in Londen. Het eerste deel, ‘Wilhelmina de jonge koningin’, verscheen in maart 1998. Uitgeverij Balans, Amsterdam, 650 pagina’s, paperback f. 69,50, gebonden f. 85,00.