„Anekdotes zijn er genoeg; wij willen het vraagstuk nu systematisch-historisch gaan bekijken”, zegt dr. I. Tames. Komend voorjaar publiceert ze een studie naar kinderen van ’foute’ ouders in de periode 1945-1960. Het onderwerp laat het NIOD niet los. Volgende week gaan drie deelonderzoeken officieel van start die op Tames’ studie voortbouwen.

In de Nederlandse geschiedschrijving over de bezettingstijd is altijd veel geschreven over wie ’goed’ en wie ’fout’ waren, stelt het instituut. „De laatste decennia kwam in deze zwart-witindeling ruimte voor grijstinten.”

Na de bevrijding waren NSB’ers en SS’ers hun bevoorrechte positie kwijt. Ze werden vaak met de nek aangekeken. Een aantal van hen onderging een jarenlange straf. Daarna moesten ze weer een bestaan opbouwen. Hoe verging het hen? Dat is het thema van het nieuwe onderzoeksprogramma. „Door de sociale positie van de ex-NSB’ers en de interactie met overheidsbeleid en samenleving te onderzoeken, moet inzicht ontstaan in de mechanismen van uitsluiting en integratie in het naoorlogse Nederland. Mensen die als gevangene of anderszins betrokkene herinneringen hebben aan de interneringskampen, aan de integratieproblematiek van de jaren vijftig en zestig of die uit een gezin komen met ’foute’ ouders, worden uitgenodigd zich bij het NIOD te melden.”

Het instituut heeft een kennisachterstand als het om deze groep gaat, zegt Tames. „De betrokkenen zwegen vaak zo veel mogelijk over hun verleden. Hun kinderen schaamden zich dikwijls voor hun ouders. Waarschijnlijk zijn er veel papieren vernietigd die aan die periode herinneren. Het NIOD beschikt in elk geval over relatief weinig materiaal.”

Het eerste deelonderzoek van het project ”Erfenissen van collaboratie” houdt zich bezig met de fysieke uitsluiting van de collaborateurs. Het vergelijkt de toestand in de interneringskampen in Nederland met die in België. Het tweede deelonderzoek gaat over de vaak moeizame integratie van de ’foute’ gezinnen in de jaren vijftig en zestig. Het derde besteedt aandacht aan de nakomelingen van NSB’ers en SS’ers die zich rond 1980 begonnen te presenteren als een van de oorlogsslachtoffergroepen.

Zwarte kanten
De Nederlanders die met de bezetter aangepapt hadden, verloren vaak bepaalde burgerrechten. Ze werden statenloos of waren hun kiesrecht voor een aantal jaren kwijt. Ze hadden moeite werk te vinden of constateerden na terugkeer uit het interneringskamp dat anderen in hun woning getrokken waren. „Dat willen we allemaal bestuderen. Nog zo’n vraag: Op de kaart in het bevolkingsregister stond dat iemand politiek delinquent was, maar in hoeverre werd die informatie naar anderen doorgespeeld?”

Kinderen en kleinkinderen ondervonden de gevolgen van een ’foute’ keuze waar ze zelf part noch deel aan hadden. Zij presenteren zich daarom als oorlogsslachtoffer; wijzen ook op de zwarte kanten van de behandeling die de NSB-gezinnen na de oorlog kregen. „We gaan vooral de feitelijke kant onderzoeken”, zegt Tames. „Wie gingen zich als slachtoffer presenteren en welke reacties leverde dat op in de pers en de hulpverlening?”

Tijdens de startbijeenkomst op 24 oktober worden ook andere nieuwe initiatieven met betrekking tot het collaboratieverleden gepresenteerd. De Universiteit van Amsterdam is een onderzoek begonnen naar het leven van de NSB’ers tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een andere studie, eveneens nog in de beginfase, richt zich op het wel en wee van de vrouwen en meisjes in NSB-kring. Cogis, het kennisinstituut voor de sociale en psychische gevolgen van oorlog, vervolging en geweld, presenteert een nieuwe website voor de kinderen van ’foute’ ouders.