In de straatjes van Ieper, een Vlaams stadje in het zuidwesten van België, lopen veel mensen richting de Menempoort, het imposante gedenkteken van de Eerste Wereldoorlog. Het is rond halfacht ’s avonds. Een paar agenten houden het verkeer bij de poort -die wat lijkt op de Arc de Triomphe in Parijs- tegen. Er staan een paar honderd belangstellenden van verschillende nationaliteiten: burgers en militairen en zelfs klassen met schoolkinderen.Tegen achten komen vier klaroenblazers in uniform aangemarcheerd. Het wordt stil, doodstil. In de poort stellen ze zich strak naast elkaar op en zetten ze hun instrument aan de mond. Klokslag acht uur spelen de mannen de ”Last Post” als eerbetoon aan de honderdduizenden in deze omgeving gesneuvelde soldaten. Als de laatste klagelijke tonen zijn weggestorven, spreekt een aalmoezenier enkele woorden, waarna enkele militairen en jongeren kransen leggen. Om halfnegen is de plechtigheid bij de in 1927 ingehuldigde Menempoort afgelopen. Al sinds 1928 wordt deze dodenherdenking hier iedere avond gehouden.
Gifgas
Ieper anno 2007 lijkt met zijn monumentale gebouwen een historische stad, maar in werkelijkheid is geen enkel pand hier ouder dan negentig jaar, zegt Wouter Sinaeve van het ”In Flanders Fields Museum”. „Alles is hier zo veel mogelijk weer in de oorspronkelijke stijl herbouwd. Na afloop van de Eerste Wereldoorlog stond hier geen huis of gebouw meer overeind. Alles was kapotgeschoten.” Een grauwe overzichtsfoto uit die tijd laat het troosteloze beeld zien van puinhopen, enkele stukken muur, vele bomkraters en boomstronken met nog een paar bladerloze takken, die als opgeheven wijsvingers lijken te waarschuwen voor de vernietigingsoorlog die hier heeft gewoed.
Op 4 augustus 1914 valt het Duitse leger België binnen. De bedoeling is om snel op te rukken richting Frankrijk en naar de kust. Maar in oktober valt de opmars al stil door het heftige verzet van de geallieerde legers van Frankrijk, België, Groot-Brittannië en landen die tot het vroegere Britse rijk behoren, zoals Canada en Australië. De soldaten graven zich in en bestoken elkaar vanuit hun loopgraven.
Vooral de geallieerden vechten nog op een ouderwetse manier, licht Sinaeve toe. „Ze stormden massaal op de Duitse stellingen af, maar vormden daardoor een gemakkelijk doelwit voor de modernere Duitse wapens zoals mitrailleurs, kanonnen en handgranaten.”
Het is een complete vernietigingsoorlog met wederzijds enorme bombardementen, met zelfs gifgas. Soldaten worden kanonnenvlees en de omgeving wordt volledig verwoest. De manschappen kampen bovendien met ongedierte zoals ratten, muizen en luizen.
Dal van het lijden
In de zomer van 1917 willen de Britten de patstelling aan het Vlaamse front doorbreken. Met een groot offensief proberen ze door te stoten naar de havens van Oostende en Zeebrugge. Tevens is de massale aanval bedoeld om de zwakker wordende Franse legers die meer oostelijk aan het front liggen te helpen.
De frontale aanval -die tot 10 november 1917 duurt- gaat de geschiedenis in als de ”Derde Slag bij Ieper” of de ”Slag van Passendaele”. De strijd begint op 7 juni met geweldige explosies van grote hoeveelheden mijnen die de Britten via ondergrondse gangen hebben aangebracht onder de Duitse stellingen. De schokken met de kracht van een flinke aardbeving zijn tot in Londen voelbaar.
Om het offensief kracht bij te zetten vuren de Britten in twee weken tijd ruim 4 miljoen projectielen af. Het is het meest intense bombardement uit de hele oorlog. Mede door de hevige regenval verandert de streek in een ontoegankelijke modderpoel, waarin vele soldaten omkomen. De aanval verloopt steeds moeizamer en op 10 november loopt het offensief uiteindelijk dood op de top van de heuvelkam bij het dorpje Passendaele.
In honderd dagen zijn de geallieerden slechts amper 8 kilometer opgerukt. De menselijke tol is enorm: 250.000 Britten zijn gesneuveld, gewond of vermist. Het gaat daarbij om een kwart van de ingezette manschappen. Aan Duitse zijde liggen de verliezen slechts iets lager. Niet voor niets omschrijven de Britten de ”Slag van Passendaele” als ”Passiondale”, ofwel ”dal van het lijden”. Ondanks de enorme verliezen wordt de slag toch niet als volledig mislukt beschouwd, want het offensief heeft de Duitsers zodanig verzwakt dat het heeft bijgedragen aan hun uiteindelijke nederlaag in de Eerste Wereldoorlog.
Rode klaproos
De oorlog leeft nog steeds in Ieper en omgeving. Er zijn niet alleen verschillende musea waar bezoekers een goede indruk van de strijd krijgen, maar op veel plaatsen zijn de sporen van de veldslag ook nog duidelijk zichtbaar. De vele kerkhoven springen in het oog. De Duitsers begroeven hun doden vooral in eigen land, maar ten noorden van Ieper liggen op een sober kerkhof bij Langemark ruim 44.000 Duitsers in vooral verzamelgraven, onder wie 3000 studenten van soms nog geen achttien jaar oud.
De Britten begroeven hun gesneuvelden zo veel mogelijk ter plaatse. Rond Ieper zijn meer dan 170 goed onderhouden Britse begraafplaatsen. Verreweg de grootste is Tyne Cot Cemetery, waar 12.000 militairen begraven liggen.
Vele lijken van soldaten zijn nooit teruggevonden. Nog steeds worden er jaarlijks 40 à 50 opgegraven bij bouw- of wegwerkzaamheden, zegt conservator Franky Bostyn van het oorlogsmuseum ”Passchendaele 1917”. „Soms lukt het nog om hen te identificeren aan de hand van persoonlijke bezittingen.”
Toch zijn de vele vermisten die geen eigen graf hebben niet vergeten. Bostyn: „Op de stenen panelen van de Menempoort in Ieper staan de namen van bijna 55.000 vermiste Britse soldaten die in deze omgeving tussen augustus 1914 en 15 augustus 1917 zijn gesneuveld. Maar voor de bijna 35.000 vermiste Britse soldaten die na die datum nog omkwamen was in de poort geen ruimte meer. Daarom zijn hun namen gegraveerd in een muur op Tyne Cot Cemetery.”
Ieper heeft door de vele doden een bijzondere plaats gekregen in de landen van het voormalige Britse rijk. Voor hen is de stad het middelpunt van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog. Ieder jaar dragen veel Britten in de week voor 11 november een kunststof corsage van een rode klaproos, de zogenaamde ”poppy”. De wilde klaprozen zijn het symbool geworden van de oorlog. Het is gebaseerd op het beroemde gedicht ”In Flanders Fields” van de bij Ieper gesneuvelde Canadese arts luitenant-kolonel John McCrae, waarvan de eerste regels luiden: ”In Flanders fields the poppies blow/ Between the crosses, row on row”. (”In de Vlaamse velden bloeien de klaprozen/ tussen de kruizen, rij aan rij.”)
De klaproos is een begrip. Vele bezoekers van de oorlogskerkhoven plaatsen tegen de witte grafzerken kleine houten kruisjes met een poppy en de tekst ”in remembrance”, ”ter herinnering”.
Ook in Nederland meer interesse voor Eerste Wereldoorlog
De belangstelling voor de Eerste Wereldoorlog groeit. Er komen nu jaarlijks zo’n 330.000 mensen naar deze omgeving, aldus conservator Franky Bostyn van het museum ”Passchendaele 1917”. „Hiervan is 50 procent Brit, 40 procent Belg en zo’n 10 procent is Hollander.”
Dat laatste vind Bostyn opvallend. „Nederland was tijdens deze oorlog neutraal, maar toch neemt de interesse toe. Dat komt mede doordat er in het onderwijs meer aandacht aan wordt geschonken, maar er verschijnen ook steeds meer boeken over dit onderwerp. De grootste groep bezoekers zijn echter de Britten. „Zij willen zien waar hun familieleden en landgenoten hebben gevochten en waar velen van hen zijn omgekomen.”
Verschillende bedrijven verzorgen rondleidingen op de slagvelden. In Ieper zijn ook een paar winkels met artikelen over de Eerste Wereldoorlog. Dat varieert van boeken, loopgravenkaarten, medailles, helmen tot onklaar gemaakte granaten. Een Brits Lee-Enfield geweer met bajonet kost bijna 500 euro, een handgranaat 50 euro en een goede Duitse helm 375 euro.
Hoewel er ook namaakartikelen op de markt zijn, is het meeste toch origineel. „Door de bewoners is altijd ontzettend veel bewaard”, zegt eigenaar Patrik Indevuyst van de ”Military Bookshop”. „Vlamingen zijn echte hamsteraars. Maandelijks zijn er nog beurzen waar veel artikelen te koop worden aangeboden.”
Rond Ieper ligt nog steeds veel munitie, geweren en andere voorwerpen in de grond. „Tijdens het ploegen stoten de boeren geregeld op projectielen. Die leggen ze aan de rand van hun akkers of in de openingen van betonnen telefoonpalen. Jaarlijks gaat het om zo’n 200.000 kilo munitie. Deze wordt opgehaald door de Belgische mijnopruimingsdienst, die de granaten onschadelijk maakt.
In de omgeving zie je soms mensen bezig met een metaaldetector. „Een dagje zoeken levert altijd wel wat op”, zegt een jongeman uit Passendaele. „Gisteren vond ik nog een eierhandgranaat, enkele kogels en granaatscherven.”
Bostyn heeft het niet zo op illegale verzamelaars. „Nog ieder jaar vallen er slachtoffers als ze proberen granaten te ontmantelen. Bovendien komt het regelmatig voor dat ze de gevonden lijken plunderen door de persoonlijke bezittingen mee te nemen. Dat vind ik erg. Zo ga je niet met gesneuvelde soldaten om. Zij verdienen een echt graf.”