„Kijk, deze spullen heb ik pas nog gevonden.” In het bos naast het Arnhems Oorlogsmuseum ’40-’45 houdt Eef Peeters deze druilerige novembermorgen de overblijfselen van een roestige veldradio en een onderdeel van een koplamp omhoog. De voorwerpen dateren uit de Tweede Wereldoorlog. Peeters, directeur van het museum en fervent speurder naar oorlogsoverblijfselen, vond de militaria op een voormalig slagveld bij Berlijn.
Als jongen was Eef Peeters al „geïntrigeerd en gefascineerd” door militaire voorwerpen. „Ik raak het groene virus niet meer kwijt.” Hij groeide op in de buurt van de bekende Arnhemse John Frostbrug. Daar werden tijdens een zware strijd in september 1944, tijdens de operatie Market Garden, de geallieerden in hun opmars gestuit.
Met een detector speurde Peeters in later jaren in bossen en weilanden op vroegere slagvelden. „Zo bleken in de bodem van een Nijmeegs park, begroeid met rododendrons, honderden pistolen te liggen. Vlak bij de woning van oud-premier Van Agt. Op die plek was voorheen een interneringskamp voor Canadezen gevestigd.”
Zocht Peeters aanvankelijk op Nederlandse slagvelden, sinds de val van de Berlijnse Muur in 1989 beproeft hij zijn geluk in Duitsland. Die overstap heeft te maken met de in zijn ogen rigide regelgeving in Nederland. Zo mogen hobbyisten hier in principe niet zoeken naar oorlogsmaterieel in de bodem. In Duitsland zijn de autoriteiten „meer meegaand.” Als Peeters bij de oosterburen een skelet van een soldaat vindt, gunt de ingeseinde gravendienst hem bijvoorbeeld de riem van de militair; in Nederland kan hij dat vergeten. Daar komt bij dat in Duitsland bij de speurtochten naar militair materieel „meer kans op succes” is.
Zakcentje
Zo’n acht keer per jaar reist de Arnhemmer, samen met een paar andere liefhebbers, voor enkele dagen af naar voormalig oorlogsterrein -ter grootte van ongeveer de provincie Gelderland- in de buurt van Berlijn. Op de slagvelden struinen honderden mensen met zoekapparatuur rond. Hobbyisten uit alle windstreken, maar ook lokale werklozen die een zakcentje willen bijverdienen. „Een helm kan bijvoorbeeld 50 euro opleveren.”
In de loop der jaren haalde Peeters heel wat militaria uit Duitse bodem. Een nummerplaat van een SS-auto, een SS-jas, een motorhelm van een militair die voor de Wehrmacht briefjes naar het front moest brengen. In 2000 groef hij een petje van een Nederlandse SS’er op. „Duitsers die paddenstoelen aan het zoeken waren in het bos, wezen me erop dat de man was begraven op een begraafplaatsje in de buurt.”
Van tijd tot tijd stuit Peeters op geraamtes van militairen. Intrigerend was een vondst van een skelet van een Duitse militair met daarnaast het skeletje van een kind. „Heel triest. Misschien heeft die soldaat zich in het vuur van de strijd over dat kind willen ontfermen.”
Donkere kledij
Peeters verheelt niet dat zijn speurtochten op Duitse slagvelden behoren tot een „grijs gebied.” Officieel mogen particulieren er niet aan de slag. De autoriteiten vrezen dat het graafwerk van de schatzoekers historische sporen wegwist. Om zo min mogelijk op te vallen, hult Peeters zich voor zijn zoekacties in donkere kledij. De Arnhemmer is „zo’n twintig, dertig keer” door de politie weggestuurd, maar kwam er vooralsnog telkens zonder boete van af. De andere kant van het verhaal is, zegt Peeters, dat Duitsers blij zijn als er resten van gesneuvelde soldaten worden gevonden. „Zo zijn anderhalf jaar geleden bijvoorbeeld honderd van die menselijke overblijfselen ceremonieel begraven.”