Verzet tegen de Duitse bezetter kreeg Veenstra van huis uit mee. „Ik ben gereformeerd opgevoed. Mijn vader noemde de nationaalsocialistische leer verwerpelijk en waarschuwde ons ervoor om ons niet aan de bezetter te onderwerpen. Hij was daarin zelf zeer standvastig. Zo weigerde hij om op zondag voor twee Duitsers een varken te slachten. Zelfs toen zij dreigden het huis in brand te steken, deed hij het niet. Op zondag wordt niet geslacht, wij gaan naar de kerk, zei hij.”

Omdat hij het als zijn christenplicht zag om mensen in nood te helpen, besloot Veenstra, die toen begin twintig was, Joden te helpen. Hij legde zich toe op het zoeken van onderduikadressen in Friesland. Dat bleek niet eenvoudig te zijn. „Ik heb heel wat moeten afpraten om met name kinderen te herbergen. Iemand zei eens tegen mij: U gaat zeker niet weg voordat ik ja zeg. Ik zei: Dat voelt u goed aan.”

Het meest gastvrij waren arbeidersgezinnen, communisten en gereformeerden, vertelt Veenstra. „Communisten zeiden: Als u wilt dat ik een Jood in huis neem, dan doe ik dat. Bij rijke liberale boeren kreeg ik vaak de kous op de kop.”

Soms kreeg hij te maken met hachelijke situaties. Zoals bij Dokkum, toen hij met een Joodse vader en diens zoon onderweg was naar een onderduikadres. „Ik moest mijn persoonsbewijs laten zien aan een paar landwachters, maar dat zat in mijn borstzakje gewikkeld in een verzetskrant. Ik vertelde dat ik onderweg was naar de kweekschool in Dokkum. Gelukkig gaf een van hen mij toen toestemming om door te gaan. In werkelijkheid was de school gesloten. De commandant kwam achter mijn leugen en was woedend. Vanaf dat moment zochten ze mij. Ik kwam maanden niet meer thuis en reisde heel Nederland door.”

Dat hij gespaard bleef, is voor Veenstra nog altijd een wonder. „Veel verzetsvrienden hebben de oorlog niet overleefd. God had voor mij een andere weg. Zo heb ik het altijd beleefd.”

Na de bevrijding wachtte de verzetsman een grote teleurstelling. „Verzetswerk werd slechts door een handjevol mensen gedaan. Na de bevrijding waren er opeens veel grote helden. Had ik die maar tijdens de oorlog ontmoet, dan had ik veel meer kunnen doen, dacht ik toen.”

De onderscheiding die hij maandag kreeg uit handen van Joop Levy, officieel vertegenwoordiger namens de ambassade van Israël, doet Veenstra goed.
„Ik hoop dat jongeren hierdoor moed krijgen om ook nee te zeggen. Dat ze zich niet te laten meenemen door elke wind van leer.”

Veenstra mag zich nu ”Rechtvaardige onder de Volkeren” noemen, de hoogste onderscheiding die de staat Israël kent voor niet-Joden die Joden hebben gered.
Ook krijgt hij een oorkonde, een medaille en een plaquette op de Eremuur in Jeruzalem. Zo’n 4800 Nederlanders en 21.500 mensen uit andere landen gingen hem daarin voor.

De 89-jarige Hettie Mahler, die zelf als jong meisje door Veenstra is geholpen, is trots op de verzetsman.
„Hij heeft zijn leven gegeven voor mensen die hij niet kende. Zonder Veenstra was ik er niet meer geweest. Ik zal hem daarvoor altijd dankbaar zijn.”
bron: www.reformatorischdagblad.nl