Op 14 mei 1940, de dag dat het Nederlandse leger capituleerde, probeerden veel Joden alsnog het land te ontvluchten. Vele Amsterdammers trokken naar IJmuiden, in de hoop nog met een boot mee te kunnen. Dat lukte slechts een enkeling.
Onder hen bevond zich behalve het gezin Philips ook de bekende historicus dr. Lou de Jong. Deze was met zijn zwangere vrouw langs de weg opgepikt door zijn vriend Meyer Sluyser, een bekend journalist. In een toch al bomvolle personenauto ging het gezelschap op zoek naar een boot. Zelfs op de treeplank van de auto stonden mensen, zo zou De Jong later schrijven. „In een bocht viel er soms een paar man. Vijf bezettingsjaren zouden voor hen volgen, want de auto reed door.” Eerder al was De Jong zijn ouders en tweelingbroer kwijtgeraakt in de drukte rond de haven. Hij zou ze nooit meer terugzien.
Ondanks alle militaire blokkades rondom de sluizen lukt het de auto om ’s avonds met in totaal zestien mensen de IJmuidense vissershaven te bereiken. „Daar lag een eenzaam kustvaardertje, rustig”, zo schreef journalist Sluyser later over de Friso. Schippersvrouw Elly Klugkist riep de groep uitnodigend toe: „Jullie moeten zeker mee naar Engeland? Dat kan er nog wel bij.” Schipper Jan Klugkist is evenmin van zijn stuk gebracht door de zestien Joden die plotseling voor zijn neus staan: „Hoe meer zielen, hoe meer vreugd.” Er blijken al tachtig andere Joden in het ruim van de boot te zitten, waaronder de Joodse schoonouders van schipper Klugkist.
Vrijwel direct erna vertrekt de Friso, samen met nog drie koopvaardijschepen. De gevaarlijke tocht naar Engeland zou in totaal 48 uur duren, zonder proviand. Zigzaggend trokken de schepen door mijnenvelden op de Noordzee, ondertussen aangevallen door Duitse vliegtuigen. Na een van die aanvallen verzekerde Elly Klugkist de vluchtelingen dat het vliegtuig was weggejaagd door een Britse kruiser die hen escorteerde. Het bleek een verzinsel, dat evenwel goed werkte om de vluchtelingen in het ruim, waar de spanning hoog opliep, te kalmeren.
Harry Philips kwam zijn redder, de Groningse schipper Jan Klugkist, pas vorig jaar op het spoor. „Ik had zijn naam immers nooit gehoord. Ik wist alleen de naam van het schip. Toen ergens op internet een foto van die boot opdook, was de naam van het schipperspaar zo gevonden. Ze bleken allebei al overleden.”
De Joodse oud-machinist Aaron de Vries (86) legde dinsdag uit hoe de koopvaardij ook zijn leven redde. De toen 19-jarige stoker werkte vijf jaar voor de geallieerden, die alle koopvaardijboten verplichtten voor hen te varen. De gevaren waren erg groot, vertelt De Vries. „Dat kwam vooral doordat op zo veel plaatsen zeemijnen lagen en Duitse onderzeeërs constant op ons loerden.”
Zelf heeft hij echter niet het idee meer gedaan te hebben dan de mensen die in Nederland achterbleven. „Hoe angstig het soms ook was, mijn strijd stond in geen verhouding tot wat de Joden in Nederland op dat moment doormaakten.” Bij thuiskomst in 1945 bleek van zowel vaders- als moederskant geen enkel familielid van De Vries meer in leven te zijn.
De aanwezigen hangen aan de lippen van de broze man, dinsdag in het Joods Historisch Museum. Een zucht van verlichting gaat door de zaal als de oude machinist bekendmaakt dat schipper Klugkist en zijn vrouw postuum de Joodse Yad Vashemonderscheiding krijgen. Een Joodse vrouw barst in tranen uit. De wens blijkt hier echter de vader van de gedachte. Navraag leert dat de onderscheiding nog niet is toegekend en dat zelfs de officiële aanvraag nog moet worden ingediend, hoewel die wel klaar ligt. Een domper voor de aanwezigen. Een boze man met een keppeltje lucht hardop zijn gemoed: „Schandalig dat die erkenning er nu nog niet is.”
Onderscheiding of niet, Irene McDonald-Klugkist (62) is er trots op dat zo veel mensen zich voor de erkenning van de heldendaad van haar vader en moeder inzetten. De enige dochter van het echtpaar is speciaal vanuit Ierland overgekomen voor de herdenking. „Mijn ouders zouden trouwens niets om die herdenking gegeven hebben. Zij vonden het heel gewoon wat ze gedaan hadden. Niet meer dan hun plicht.”
bron:
www.reformatorischdagblad.nl