Ze zien er van een afstandje stoer en onoverwinnelijk uit, de bunkers langs de oude strandboulevard van Hoek van Holland. Van dichtbij blijft er van dat beeld weinig meer over. De betonnen bouwsels zijn beklad met graffiti, bezaaid met rommel of bedolven onder het zand.

Het is eigenlijk streng verboden gebied, het terrein van de voormalige Seezielbatterie Vineta in Hoek van Holland. Voor de onwetende bezoeker is dat echter niet duidelijk. Er heeft weliswaar een afscheiding gestaan, maar de ijzeren draad ligt verroest op de grond. Er staan ook volop prikkende doornstruiken, maar daartussen lopen talloze smalle paadjes die rechtstreeks naar de acht bunkers van het voormalige Duitse verdedigingscomplex lopen. De paadjes worden zo te zien regelmatig gebruikt.

Het schietgat van bunker type R 671sk is dichtgemetseld met kalkzandstenen. Onderin zit echter een gat waar precies een persoon doorheen kan kruipen. Waarschijnlijk het werk van de Haagse bunkerploeg, die op zijn site meldt welke Vinetabunkers hij heeft ’onderzocht’. Tientallen foto’s tonen hoe de bunkers er vanbinnen uitzien.

Camouflagekleding
Bunkerploegen zijn groepen mensen die bovenmatig geïnteresseerd zijn in de Tweede Wereldoorlog en de Duitse verdedigingswerken. De ploegen zijn te vinden langs de hele Atlantikwall, de verdedigingsgordel van de Duitsers die een invasie van geallieerden moest voorkomen. De amateurbunkeronderzoekers gaan vooral ’s nachts op pad, gekleed in camouflagekleding. Het uitgraven van bunkers is namelijk streng verboden. Toezichthouders in de duingebieden zijn dan ook niet bepaald blij met de toenemende belangstelling voor de Atlantikwall.

Een van hen is Geo van Geffen, correspondent van Stichting Menno van Coehoorn, een landelijke vrijwilligersorganisatie die zich inzet voor het behoud van historische verdedigingswerken. „Wij zijn de oren en ogen van de organisatie”, glimlacht Van Geffen. De vijftiger heeft beroepshalve regelmatig met bunkerploegen te maken. „Een bunker onderzoeken is op zich geen probleem als er van tevoren toestemming is gevraagd bij de beheerder van het gebied. Maar dan is de spanning eraf. Dus gaan de meeste bunkerploegen illegaal te werk.”

Vleermuizen
De amateuronderzoekers houden daarbij geen rekening met de beschermde natuurgebieden waarin de bunkers staan. Ook de vleermuizen die in de ondergrondse ruimtes hun winterslaap houden, worden regelmatig door bunkerploegen gestoord.

Veel valt er volgens Van Geffen niet te doen tegen het illegale bunkerbezoek. „Bordjes met verboden toegang hebben een gemiddelde levensduur van een week. IJzeren hekwerken waarmee bunkers zijn afgesloten, worden met een slijptol gesloopt. We kunnen moeilijk elke nacht patrouilleren.” Bij de bunkerploegen zijn volgens Van Geffen ook „criminele figuren” aangesloten. „In Oostvoorne is het bijna tot een vechtpartij gekomen tussen toezichthouders en leden van een bunkerploeg.”

Ronald van der Mije van de Zandvoortse bunkerploeg geeft toe dat zijn groep zich niet altijd aan de regels houdt. „Het is een soort kat-en-muisspel met de boswachters.”

Gevaarlijk
Het illegaal onderzoeken van bunkers is levensgevaarlijk. Eind maart raakte een 16-jarige jongen uit Den Haag zwaargewond doordat hij een blok beton op zijn rug kreeg. Hij was samen met vrienden een bunker aan het uitgraven in het Westduinpark. De jongen brak een paar rugwervels en zal langdurig een korset moeten dragen. In Katwijk raakten in april twee jongens bedolven onder het zand toen ze een bunker uitgroeven. Van Geffen: „Een van die twee is nog geen maand later weer betrapt bij het bunkergraven. Blijkbaar heeft hij er nog niet genoeg van geleerd. We zouden de kosten van zijn redding op hem moeten verhalen, misschien helpt dat wat.”

Musea
Het slechte imago van de bunkerploegen heeft als gevolg dat niet iedereen enthousiast is over hun plannen om bunkers als museum in te richten. Bij de nieuw in te richten musea in Scheveningen en Zandvoort zijn de bunkerploegen nauw betrokken.

Ook voorzitter Cor Quist van de Stichting Vesting Hoek van Holland zet vraagtekens bij nieuwe initiatieven. „Het toekomstige Atlantikwallmuseum in Scheveningen en de bijbehorende rondleidingen in de onderaardse gangen krijgen veel aandacht van de media alsof er iets unieks te gebeuren staat. Terwijl niet alleen wij, maar ook Staatsbosbeheer in Wassenaar en het bunkermuseum in Noordwijk al jarenlang dergelijke rondleidingen doen.”

De Stichting Vesting Hoek van Holland opende in 1996 het eerste Atlantwallmuseum in Nederland. In nog geen tien jaar kwamen er vier bij: in Vlissingen, Zoutelande, Noordwijk en IJmuiden.

„Bommen smoorden in het zand”
„Benauwde momenten” heeft D. Bakker (91) meegemaakt tijdens bombardementen op Zeeuwse Atlantikwall. „Hoeveel bommen de geallieerden ook gooiden, ze kregen de Duitsers niet uit hun bunkers.”

De toen 27-jarige Bakker woonde in 1943 in Souburg, vlak bij de verdedigingsvesting Vlissingen. De Duitsers bouwden bij Vlissingen een van de drie Festungen binnen de Nederlandse Atlantikwall. De kanonnen bestreken de monding van de Westerschelde en daardoor de toegang tot de Antwerpse haven. Ook waren er Flakstellingen waarvandaan de Duitsers geallieerde vliegtuigen onder vuur namen.

Die lieten het er niet bij zitten en bombardeerden regelmatig de Duitse stellingen. Daarbij vielen ook burgerslachtoffers. Het huis van Bakker werd getroffen door bomscherven. „Ik moest heel wat dakpannen vervangen”, herinnert de Zeeuw zich. Een andere keer viel er een bom in een nabijgelegen sloot, waardoor de hele straat onder de modder zat.

Eind 1943 werd het huis van de Bakkers gevorderd. Het moest onderdak bieden aan Duitse soldaten uit de bunkers van Festung Vlissingen. „Je had maar te gaan”, vertelt Bakker. „Maanden later ben ik nog eens wezen kijken. Terwijl wij aan alles gebrek hadden, lag er een hoop antracietkolen de tuin en hing er een geslacht varken in de keuken.”

Toen de geallieerden in 1944 oprukten, kregen zij de Duitsers niet uit hun vesting. „De bommen smoorden in het zand”, weet Bakker. „De moffen waren niet voor de poes.” Om de Duitsers toch te verdrijven, staken de geallieerden de dijken door. Bakker: „Toen moesten we voor de tweede keer verhuizen, nu naar de hoger gelegen dorpen in Walcheren. Ja, de oorlog was een angstige tijd.”

„Moffen waren zo kwaad nog niet”
„Ik had het niet graag willen missen”, zegt C. van der Hoeven (85) uit ’s Gravenzande over het verplicht werken dat hij in de oorlog deed rond de Atlantikwall. „Het was weer eens wat anders dan in de kwekerij.”

De toen 20-jarige Van der Hoeven werkte in 1942 bij zijn vader op de tuinderij in ’s-Gravenzande. Regelmatig werd hij opgeroepen om bij de Atlantikwall te werken. „Soms hoorde je een halfjaar niets, en dan moest je weer elke veertien dagen één dag komen opdraven.”

De opgeroepen mannen gingen in een streng bewaakte colonne richting de bunkers bij Hoek van Holland of ’s-Gravenzande. „Je moest niet buiten die colonne komen, want dan werd er geschoten.” De Westlanders moesten vooral loopgraven maken. „Eerst van dennenboompjes, maar toen de Engelsen met fosforbommen gingen gooien, moesten die boompjes weer vervangen worden door graszoden, omdat de stammetjes te makkelijk in de fik vlogen.”

Het was bijna onmogelijk om onder het werk uit te komen. „Je kon wel onderduiken, maar dan kregen je ouders een boete of erger.” Toch waren de Duitsers volgens Van der Hoeven zo kwaad niet. „Als je iemand anders inhuurde, was het ook prima. En erg hard hoefde je niet te werken. Als je maar bezig was, was het goed.”

Er waren volgens de ’s-Gravenzandenaar ook wel verzetsmensen die bij de bunkers aan de slag gingen. Zij gaven hun ogen goed de kost en konden informatie doorspelen naar de geallieerden. Van der Hoeven was ook nieuwsgierig naar de verdedigingswerken. „Ik mocht graag vragen: Wat is dat voor een soort bunker? Of hoe groot is dat kanon? Maar ik werd gewaarschuwd dat de Grüne Polizei mij in de gaten ging houden. Toen ben ik er maar mee gestopt.”
bron: www.reformatorischdagblad.nl