Het diepgravende bronnenwerk van Schelvis maakte van ”Vernietigingskamp Sobibor” (1993) de eerste volwaardige publicatie over dit kamp, prijst de universiteit. Het knappe van de publicatie is dat deze zich kenmerkt door een wetenschappelijk-afstandelijke toonzetting, hoewel persoonlijke inspiratie niet wordt ontkend.

Schelvis ging na zijn pensionering als hoofd personeelszaken bij dagblad Het Vrije Volk schrijven. Een deel van zijn werk is autobiografisch en voor een breed publiek. Sobibor in Polen, niet ver van de grens met Oekraïne, kan gelden als een van de meest vernietigende van alle kampen. Over dit kamp, waar onder de vele slachtoffers zich bijna 35.000 uit Nederland aangevoerde Joden bevonden, is echter weinig gepubliceerd.

Schelvis (1921) werd tijdens de grote razzia van 26 mei 1943 in Amsterdam met zijn vrouw en schoonfamilie opgepakt en via Westerbork naar Sobibor gedeporteerd. Zijn vrouw en schoonfamilie werden daar diezelfde dag nog vermoord. Schelvis slaagde erin aansluiting te vinden bij een groep die werd doorgestuurd naar een werkkamp. Dat redde zijn leven. Na een zwerftocht langs verscheidene kampen keerde hij na de nederlaag van nazi-Duitsland terug naar Amsterdam. Daar bouwde hij een nieuw bestaan op.

Lang probeerde hij, zoals hij zelf zegt, de oorlog „van zich af te schudden.” Maar de laatste tientallen jaren stelt Schelvis zich juist ten doel de herinnering aan de verschrikkingen in Sobibor levend te houden. Zijn werk is ook in Duitsland en Polen uitgegeven.

In Duitsland trad hij op als burgeraanklager tegen kampbeulen. Verder hield hij lezingen, de laatste jaren vooral voor de Duitse jeugd. Ook treedt hij op als gids in de vroegere kampen. Zijn Sobiborarchief is ondergebracht bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD).
bron: www.reformatorischdagblad.nl