Moffenmeiden en NSB’ers werden meer dan eens een speelbal van het volk, zo blijkt uit een expositie die tot eind deze maand te zien is in het Oorlogsverzetsmuseum in Rotterdam.

Bij het verhoren van foute Nederlanders ging het er kort na de bevrijding niet zachtzinnig aan toe. „In een soort oude kazerne moesten we wachten voor een onderzoek”, zegt een man die zich had aangesloten bij de Waffen-SS. „Toen was ik aan de beurt. Ze keken onder je arm of je een bloedgroepteken had gekregen (SS’ers hadden zo’n teken, JV). Ja. Nou, toen maakte ik kennis met alle hoeken van de kamer en werd ik gevangengenomen en steeds mishandeld.”

Diefstal
Chaos typeerde de eerste dagen na de Bevrijding. „Er was even sprake van een soort machtsvacuüm”, weet directeur C. Endenburg van het Rotterdamse Oorlogsverzetsmuseum. Zo was de positie van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) in de begintijd na de oorlog niet helder. Mochten ze wel of niet met armband en wapens de straat op? Werden ze wel of niet ingezet bij de ontwapening van Duitsers? Sommige leden van de BS, zo valt te lezen op de expositie, maakten zich schuldig aan diefstal en „onbehoorlijk optreden.” „De situatie is te vergelijken met de dagen na de bevrijding van Irak”, zegt Endenburg.

De Politieke Opsporingsdienst (POD), onderdeel van het vanuit Londen geïnstalleerde militair gezag, spoorde na de Tweede Wereldoorlog 120.000 collaborateurs op, van wie ongeveer 90.000 NSB’ers. Ongeveer 15.000 verdachten werden tot een straf veroordeeld; 190 oorlogsmisdadigers kregen de doodstraf. De zaak van circa 90.000 mensen werd administratief afgehandeld. Dat betekent dat hun burgerrechten werden ontnomen; zo werd bijvoorbeeld -tijdelijk- hun stemrecht ingetrokken.

Grimmig
Menig NSB’er wachtte na de Bevrijding een grimmig onthaal. „Als iemand lid van de NSB was geweest, kon hij zijn huis worden uitgezet”, zegt Endenburg. „Gezinnen raakten uit elkaar. Spullen werden in beslag genomen.” Bij oproer greep de BS niet echt in. „Ze lieten ongeregeldheden oogluikend toe, zonder het te laten uitdraaien op een bijltjesdag.”

De museumdirecteur kan de woede bij het volk wel begrijpen. „Emoties kwamen tot ontlading. De redenering was: Eigen schuld, dikke bult.” Toch praat ze volksgerichten niet goed. „Het is terecht dat iemand wordt gestraft voor zijn wandaden, maar lang niet altijd stonden de straffen in de verhouding tot wat iemand misdaan had. Ik vind het te ver gaan dat iemand die alleen voor de NSB het blad Volk en Vaderland bezorgde na de oorlog al zijn bezittingen werden ontnomen.”

Nederlandse Schaak Bond
Dat arrestatieteams de opsporing niet altijd even zorgvuldig uitvoerden, blijkt uit het feit dat ongeveer 5000 Nederlanders ten onrechte voor collaborateurs werden versleten. „Zo gaf een secretaresse door dat haar baas in de oorlog een kwitantie naar de NSB had gestuurd. Het bleek echter om de Nederlandse Schaak Bond te gaan. Intussen duurde het wel maanden voordat de man uit een kamp werd ontslagen.”

De omstandigheden waaronder collaborateurs in diverse kampen (Vught, Westerbork, Duindorp bij Scheveningen) werden gevangengehouden, waren niet geriefelijk.

„In Duindorp, waar na de oorlog duizenden mensen gevangenzaten, zagen de onderkomens er zwaar verwaarloosd uit. Dat NSB’ers voor straf de huizen moesten opknappen, vind ik trouwens niet verkeerd.”

Tot 1946 namen bewakers in veel interneringskampen het „niet nauw” met de regels, zo valt op de expositie te vernemen. Ze gingen zich te buiten aan mishandelingen en treiterijen. De bewakers werden daarvoor, een uitzondering daargelaten, niet gestraft.

Oud-landwachter Van der Veen meldt over een kamp in Veenhuizen: „Medische verzorging hadden we in Veenhuizen helemaal niet. Die ging hier dood, die ging daar dood. Dat heb ik tweemaal meegemaakt. Die had een kleine wonde en daar ontstond bloedvergiftiging door.”

Kaal
Niet alleen NSB’ers, ook vrouwen die in de oorlog contacten onderhielden met de Duitsers viel hoon ten deel. Zo werden onder toeziend oog van rijen belangstellenden moffenmeiden kaalgeknipt. Hun haar werd verbrand. Soms kregen de vrouwen met teer een hakenkruis op het hoofd geschilderd. „Achteraf heeft de bevolking zich voor dat soort praktijken geschaamd”, zegt Endenburg. Vrouwen die ten onrechte werden aangezien voor moffenmeiden en werden kaalgeknipt, kregen 200 gulden schadevergoeding.

Achteraf bezien oordeelde het Nederlandse volk na de oorlog te veel in simpele goed-foutschema’s, signaleert Endenburg. „Moet je een vrouw voor een publiekstribunaal slepen omdat ze contacten onderhield met een Duitser in een poging voedsel voor haar kinderen te bemachtigen? Hoe waren we als Nederlanders zelf? In een stad als Rotterdam waren niet zo veel onderduikadressen. En wat moeten we vinden van het feit dat duizenden binnenvaartschippers oorlogsmateriaal voor de Duitsers vervoerden?”