In feite was het onmogelijk om de Birma-spoorweg aan te leggen. Rivieren, rotspartijen, een ondoordringbaar oerwoud en een heftig tropisch klimaat vormden een natuurlijke samenzwering tegen dit grootste Japanse logistieke project uit de Tweede Wereldoorlog.
Toch was de aanleg zestig jaar geleden in volle gang. In de zomer van 1942 had het Keizerlijke Japanse leger een internationaal legioen van meer dan een kwart miljoen slaven bijeengejaagd in het onbegaanbare grensgebied tussen Thailand en Birma (het tegenwoordige Myanmar). Het waren geallieerde krijgsgevangenen, onder wie zeventienduizend militairen van het Koninlijk Nederlandsch Indisch Leger, en een enorme massa koelies. Zij moesten een essentieel strategisch probleem oplossen: de bevoorrading van het Keizerlijke Leger in Birma.
In slechts zestien maanden werd een spoorlijn van 415 kilometer aangelegd die er in vredestijd nooit was gekomen. Het kon alleen maar lukken door geen acht te slaan op mensenlevens. Er kwamen naar schatting tweehonderdduizend slaven om, door ondervoeding, tropische ziekten en Japanse wreedheden.
In Thailand ligt nog zo’n honderddertig kilometer Birma-spoorlijn, waarover nu een populair toeristisch treintje tjoekt. Niets herinnert meer aan het bloedige verleden van het project. De brug over de River Kwai bestaat ook nog, maar is wel een totaal andere dan in de beroemde film.
Waar bleef de rest van het spoor? Is in die uitgestrekte bamboewouden niets meer te vinden van het gigantische karwei, waarvoor al die ontelbare mensen stierven?
In 1985 is een groepje Nederlandse journalisten er al eens gaan zoeken. Samen met een overlevende dwangarbeider, Ad Silvius uit Tilburg, die zes jaar na onze tocht is overleden. Het werd een ontroerende reis door een nutteloos verleden. Na uren lopen ontdekten we plotseling midden in de jungle weer een deel van het talud, een partij sintels of een stapel verbleekte en versteende zakken Japans cement. In de buurt van de bekende Drie Pagoden Pas, waar de lijn de Thai-Birmese grens overstak, vond een monnik na even zoeken in zijn schuurtje nog een roestig verfblik met een paar oude bouten. Het grondige verdwijnen van de Birma-spoorlijn is haast net zo onvoorstelbaar als destijds de aanleg. Daarom ben ik onlangs opnieuw naar de Birma-spoorlijn gaan kijken.
Vooral in het weekend is de River Kwai bij De Brug een groot pretpark geworden. Bootjes met lawaaiige motoren slepen drijvende disco’s achter zich aan. Het vreselijke, door merg en been gaande gebonk van de bassen, lijzig aangevuld met de routineuze tonen van voornamelijk Amerikaanse muziek, stuitert over het rivierwater. Dansen op het water, met veel drank en veel geschreeuw. Natuurlijk kun je van een druk bevaren rivierengebied niet voor eeuwig een herdenkingsplaats maken, waar een serene rust heerst. Maar juist de River Kwai is een internationale naam geworden voor grootschalige oorlogsmisdaden. Die herinnering combineert lastig met discoboten.
De meesten zijn geboren tussen 1918 en 1920 en waren tijdens de aanleg van het spoor jongens van in de twintig. Op de spaarzame, door Japanners gemaakte foto’s zien ze er echter veel ouder uit, en dat waren ze toen in feite. Niet hun biologische leeftijd maar hun ervaringsleeftijd telde.
De bronzen letters van gewone Nederlandse namen glanzen in de tropenzon. Nagel. Schreurs. Jacobs. Hamel. Maks. Jongbloed. Van Lieshout. Vastenburg. Oostveen. Pluim. Brouwer. Van der Hart.
Alleen op de steen van J. van der Vecht, een matroos met als dienstnummer 1971898, is door zijn nabestaanden een foto geplakt die zodanig is geplastificeerd dat hij bestand blijkt tegen de onbarmhartige tropische omstandigheden, waaronder J. van der Vecht op 28 november 1943 omkwam.
De Thaise chauffeur weet ergens een stukje talud te liggen, ‘dat niemand kent en waar niemand komt’. Zijn omschrijving bezorgt me een gênante toeristische hebberigheid: alles voor jezelf helemaal alleen willen hebben, zelfs een laatste stukje Birma-spoorweg. Maar hij verwoordt zijn voorstel zo vriendelijk dat we vol goede moed op pad gaan.
We vragen de weg bij een mevrouw die in een kraampje voor haar bamboehuis gekoelde frisdranken verkoopt. ’s Avonds volgt zij het wereldnieuws via een schotelantenne op haar grasdak.
Ze maakt vele gebaren en steekt een heel verhaal af, wat zelden een gunstig voorteken is als je in vreemde streken de weg vraagt. We vinden dan ook niets. "Het is hier ook allemaal zo op elkaar gaan lijken", zegt de chauffeur verontschuldigend, terwijl ik juist dat gevoel had toen het hier nog allemaal jungle en bamboebos was.
De laatste restjes nog vindbare Birma-spoorweg blijken de laatste jaren vakbekwaam ontsloten en bereikbaar gemaakt voor een breed publiek. De Hellevuurkloof was een van de beruchtste plekken. Hier moest, voornamelijk met de hand, een kloof van driehonderd meter lang door de rotsen worden gehakt, met een gemiddelde diepte van twintig meter. De Japanse uitvoerders werden nerveus omdat het project met deze beperkte hulpmiddelen in feite onuitvoerbaar was. De ergste moessonregens sinds jaren, die wekenlang op de slaven neerplensden, werkten ook vertragend. In een poging het werk via angst en terreur te versnellen, sloegen de Japanners negenenzestig gevangenen dood, met handkracht. Ook dit bracht de vaart er niet voldoende in, waarna de werkers dag en nacht moesten doorgaan, soms achttien uur achter elkaar. -’s Nachts werd het werkterrein verlicht met fakkels die tussen de rotsen zo naargeestig flakkerden, dat zij aan een hellevuur deden denken. Toen de kloof gereed was, lagen in het omringende gebied ongeveer vierhonderd graven.
Nu bereiken wij dezelfde plek met ons minibusje door de attente bewegwijzering te volgen. Wij dalen een lange betonnen trap af, zorgzame bordjes waarschuwen voor glibberigheid bij nat weer. Over schoongewassen nieuwe sintels wandelen wij naar de Hellevuurkloof, die in niets meer doet denken aan wat wij hier in 1985 aantroffen. Op ??n tropische boom na is al het naoorlogse groen uit de kloof verwijderd. Hij is als nieuw. Nee, eigenlijk nieuwer dan hij blijkens oude foto’s ooit is geweest. De Hellevuurkloof heeft er destijds, ondanks alle Japanse terreur, nooit zo onberispelijk bij gelegen als nu.
Op 16 oktober 1943 passeerde de eerste trein Konkoita. De officiële openingsceremonie werd tien dagen later gehouden. Er is een enigszins vage foto van deze historische dag, ongetwijfeld gemaakt met een camera van Japanse makelij. Langs de voltooide rails was een aantal bamboegebouwtjes opgetrokken, die vrolijk waren versierd met slingers, vlaggen en lampions. Een militaire kapel speelde militaire melodieën (vermoedelijk de eerste muziek die de aanwezige slaven sinds lange tijd hoorden) en een Japanse filmploeg legde de gebeurtenis vast. Terwille van deze opnamen werden gevangenen die er nog een beetje toonbaar uitzagen, in nieuwe kleren gestoken: mooie korte broeken, een schoon shirt en zelfs schoenen. Toen de opnamen waren voltooid moesten zij deze jaloersmakende spullen weer inleveren bij een Japanse kwartiermeester, die daar, volgens ooggetuigen, ook nog buitengewoon nors bij keek. De tijdelijke filmsterren konden hun eigen schaamlapje weer omgorden.
Deze historische plek in Konkoita bezoeken zal niet meer lukken. Veertig kilometer Birma-spoorlijn is verdwenen in een stuwmeer, waaronder Konkoita. Ook het oude Sanklaburi, het laatste Thaise stadje voor de Drie Pagoden Pas en de grens met Birma, waar we in 1985 nog doorheen hebben gewandeld, ligt nu gedeeltelijk op de bodem van het meer. Verdronken is ook het uitgestrekte bamboewoud waar wij de stapels Japanse cementzakken vonden, die waren verweerd en versteend tot een indrukwekkend monument. De Birma-spoorweg is hier nog definitiever verdwenen dan elders.
Nu ligt Sanklaburi aan de nieuwe highway 323. Op een mooie ro-tonde, net buiten het stadje, verwijst een groot bord naar de -Drie Pagoden Pas. Dat had op zichzelf al een voorteken dienen te zijn, want zo’n bord plaats je -niet voor een paar onbeduiden–de stapels keien, hoe historisch ook.
Vlakbij de Birmese grenspost is, in een bescheiden plantsoen, een meter of tien spoor aangelegd, op nieuwe biels. ‘Birma-railway!’, lacht een douanier, maar hij weet ook wel beter.
De knulligheid van het stukje spoor is haast vertederend. De rails lopen niet alleen enigszins taps naar elkaar toe, ze sluiten ook niet goed op elkaar aan. Dwangarbeider Ad Silvius zou zich hierover ernstig hebben geschaamd als overlevende vakman, ‘prutswerk, kan niet van onze ploeg zijn geweest’.
Ook een slaaf heeft zijn trots.
Via de 415 kilometer lange lijn moesten vanuit Thailand de Japanse troepen in Birma worden bevoorraad.
Van de kwart miljoen dwangarbeiders kwamen er ongeveer tweehonderdduizend om, onder wie 3000 Nederlanders. Zij stierven aan ondervoeding, tropische ziekten en Japanse wreedheden.
Van de 415 kilometer is nu in Thailand nog een spoorlijn van 130 kilometer over, de rest is verdwenen.