De president besloot negen Nederlandse archiefbestanden aan Nederland terug te geven. Daarvan vormen de Joodse archieven veruit het grootste deel. De Joodse documenten zijn onder meer afkomstig uit Amsterdam, Den Haag en Utrecht en zullen bij daadwerkelijke terugkeer in Nederland in voor het publiek toegankelijke openbare archiefbewaarplaatsen worden gedeponeerd. Andere archieven zijn van de theosofen, vrijmetselaars en de vrouwenbeweging.
De Joodse archiefstukken beslaan de periode van 1800 tot 1943. In 1998 bezocht Ruben Vis, secretaris van het NIK, Moskou om het archief in te zien, nadat begin jaren negentig bekend was geworden dat het in Rusland lag. Hij kreeg slechts enkele dozen te zien, maar voldoende om te beseffen dat het archief een belangrijke aanwinst zou zijn voor de bestudering van de Joodse gemeenschap in Nederland. Tot zijn verrassing kwam hij de naam van zijn overgrootvader tegen. „Ik las met eigen ogen dat hij was geslaagd voor een examen godsdienstleraar en dat zijn loopbaan was begonnen. Een heel onwezenlijke ervaring.”
Het archief in z’n geheel is interessant omdat je daarmee de opkomst van het Joodse leven in Nederland tussen 1800 tot 1943 in z’n volle omvang tegenkomt, vertelt Vis. „Je ziet een trek naar de steden, de groei van de Joodse gemeenten in Utrecht en Den Haag, de opheffing van kleinere gemeenten in Nederland. In de jaren twintig komen duizenden Oost-Europese vluchtelingen naar Nederland. Ze vestigen zich in Den Haag en zorgen voor een verrijking van de Joodse cultuur. Veel groter nog is de trek van tienduizenden Joden uit Duitsland in de jaren dertig. In de oorlog zie je het begin van de anti-Joodse maatregelen en de pogingen het Joodse leven hier in stand te houden, totdat de deportaties beginnen.”
In september 2001 was Vis opnieuw in Moskou, als afgevaardigde van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Nu bekeek hij het hele archief. „Alle 100.000 bladzijden heb ik in mijn handen gehad en bekeken.”
Het archief van het Joodse kerkgenootschap raakte na de Tweede Wereldoorlog in Russische handen nadat het in de oorlog door de Duitsers uit ons land was geroofd. Vis vraagt zich af wat de Russen precies met dit archief wilden gaan doen. „Ze kunnen de taal niet lezen. Ze kunnen ook niet genieten van het archief, anders dan bijvoorbeeld van schilderijen, die artistieke waarde hebben. Bovendien heeft het archief voor hen geen emotionele waarde.”
Dat laatste is vooral voor de Joden van bijzonder belang. Vis: „Voor het NIK is de terugkeer niet alleen een zakelijke maar ook een gevoelvolle aangelegenheid. De Joodse gemeenschap is in de oorlog veel kwijtgeraakt, zowel in menselijke zin als in de vorm van goederen. Ieder onderdeel van ons kerkgenootschap dat na de oorlog terugkeerde, hetzij de mensen, de leden ervan, hetzij in dit geval stoffelijke bezittingen, vervult ons met zeer warme gevoelens.”
Bron: Reformatorisch Dagblad