”Liefdesmeer” valt uiteen in twee helften: ”Na de oorlog” en ”Voor de liefde”. In het eerste deel staan 25 verhalen uit haar twee bundels, het tweede bevat zeven in tijdschriften verschenen en vijf nieuwe verhalen.

Het overkoepelende thema in de eerste aangrijpende verhalen uit ”Na de oorlog” is de schrijnende en bittere herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, waarin vele Joodse gezinnen voorgoed uiteen werden gerukt. Het zwijgen over die herinnering valt niet vol te houden; steeds weer blijkt hoezeer de oorlog doorwerkt in het leven van hen die in de oorlog kinderen of volwassenen waren. Ook wie na de oorlog is geboren en een of twee Joodse ouders heeft, kan zich niet ontworstelen aan de wurggreep van de gruwelen.

In het eerste verhaal, ”De optelsom”, kan een vrouw pas 25 jaar na de oorlog, na altijd maar te hebben gezwegen over het verleden, de optelsom maken. „Voor het eerst kon ik dat. De optelsom van allen die er niet meer waren. Ik heb ze opgeteld. Allemaal, behalve jou en mij en mijn oude moeder.”

Oorlogsverdriet
Ook in ”De envelop” lukt het een Joodse vrouw niet haar verleden te vergeten. De lezer ziet haar door de ogen van haar zoontje, die de enige lijkt te zijn die nog aan zijn overleden vader denkt, nu zijn moeder is hertrouwd. „Zijn moeder had het heel druk – het huis, de vader, de kleine zusjes, de vrienden die kwamen, de familie, ze was altijd bezig.” Maar toch breekt op een dag de waarheid door in het schijnbaar hernomen leven van zijn moeder. „Zijn moeder zette zich op de rand van het bed en trok Davy naast haar, tegen zich aan en begon hardop de brief te lezen die ze uit de envelop had gehaald. Ze las de naam van zijn vader en waar hij omgekomen was en de datum. Toen zag Davy dat ze huilde. De smalle hoge kamer verstilde en in Davy’s lijf sloeg de eenzaamheid aan stukken. Verliet hem ??n weldadig ogenblik, een ogenblik als een eeuwigheid. Dichter kroop hij tegen zijn moeder aan, maar zij hield het gezicht verborgen in haar handen. De brief en de envelop met het rode kruis waren van haar schoot gegleden en flonkerden genadeloos aan haar voeten.”

In de andere verhalen beschrijft Polak op dezelfde, licht afstandelijke, manier verschillende vormen van oorlogsverdriet. Zo is er de kleine Ruth, mager, met twee strakke vlechten en hoekige schouders, die niet alleen een bril moet dragen, maar ook degelijke hooggesloten schoenen vanwege haar zwakke voeten. Daar komt nog bij dat haar moeder in de oorlog is omgekomen. Dit ongelukkige meisje wordt door de gymnastiekjuffrouw zo vernederd, dat ze niet meer met de lessen mee wil doen.

En er is Martha, die nu in een bejaardenhuis zit en zo graag even een wandelingetje buiten maakt: „Weet je, al is het maar even, al ben ik er maar een kwartiertje uit. Het is anders net of ik weer ben ondergedoken.” Er zijn de nabestaanden die de vernietigingskampen bezoeken, de vrouwen die geen kinderen hebben omdat ze in Auschwitz zijn gesteriliseerd, het kind dat na de oorlog niet bij haar Joodse ouders wil blijven wonen, maar naar haar onderduikouders terugkeert, de Joodse vrouw die niet bij haar man blijft, maar weer bij haar vader gaat wonen met wie ze herinneringen aan de oorlog kan ophalen en, om niet meer te noemen, de vrouw die door een opgedoken foto het gemis van haar omgekomen vader weer ten volle voelt schrijnen.

Dubbelrol
De verhalen in de tweede helft van ”Na de oorlog” gaan bijna niet meer over de oorlog, maar meer over eenzaamheid. Toch eindigt het ook hier weer met de oorlog. In het laatste verhaal speelt een actrice een pijnlijke dubbelrol: ze moet haar filmkind bij onderduikouders achterlaten, terwijl zij dat zelf vroeger als kind heeft moeten meemaken. „Op de gang wacht Violet met broodjes en koffie, stralend: „Eindelijk gelukt. Je was fantastisch, een broodje?””

De titel van het tweede deel, ”Voor de liefde”, is nogal misleidend, maar de verhalen blijven in de lijn van de vorige: mensen zoeken hun geluk in de liefde, maar komen bedrogen uit en blijven dus ten diepste eenzaam. Een overspelige relatie loopt stuk, een kunstenaar benadert een breekbaar model veel te bruusk en kan haar beeld niet op papier krijgen, een vrouw wacht en wacht op het moment dat haar vriend nu eindelijk eens bij zijn vrouw weggaat. Het lange titelverhaal ”Liefdesmeer” behandelt het stuklopen van een vriendschap na het huwelijk van een van hen en het onvermogen de vriendinnenrelatie te herstellen.

Hemel
Opvallend is het ontbreken van de naam van God -behalve in een enkele vloek- en het heenwijzen naar de genezing die Hij kan geven voor de diepe wonden waar de verhaalpersonen onder lijden. Het laatste verhaal wil dat goed maken. Het begint met de zin ”God was thuis verboden”. De ikpersoon probeert wel te bidden, maar houdt daar weer gauw mee op, omdat ze geen opening naar de hemel krijgt, maar alleen zichzelf ziet staan. Tot haar verbazing komt ze na haar dood in de hemel terecht („terwijl ik niet eens in Hem geloofde”) en een engel laat haar zien waardoor dat komt: in een moment van dankbaarheid, terwijl ze naar haar tweede echtgenoot aan het kijken was, heeft ze gefluisterd: ”Adonai, Adonai…”

Polak bedoelt met dit verhaal een positief einde aan deze bundel vol triestigheid te geven; in de laatste zinnen wijst de verteller erop dat ze het licht van de hemel herkent: het is hetzelfde als het licht dat elke ochtend opnieuw na de nacht tevoorschijn komt, „het licht waarin bomen en takken en vogels geboren worden, elke ochtend opnieuw.” Wie dat beseft, hoeft niet meer te treuren, want de hemel is al aanwezig op aarde, lijkt Polak te willen zeggen. Zulke aardse gedachten over de hemel geven geen hoop, maar stemmen nog droeviger.

Titel: ”Liefdesmeer & andere verhalen” door Chaja Polak
Uitgeverij: Vassallucci, Amsterdam, 2003
ISBN 90 5000 468 7
Pagina’s: 174
Prijs: €16,95.

Geschreven door Els Bruss?-Dekker