Hij wordt een vooraanstaand collaborateur, zeer gehaat onder zijn volksgenoten. Maar na de oorlog, in het eerste jaar van zijn gevangenschap, hervindt hij het geloof van zijn jeugd. Met het doodvonnis in het verschiet zoekt hij aansluiting bij de (inmiddels vrijgemaakt-) gereformeerde kerk in Utrecht.
Portret van een verloren zoon.
Kees wordt in 1901 geboren in St. Jans Molenbeek (België), in een gereformeerd gezin in een katholieke omgeving. Als snel verhuist de familie naar Zeist, omdat de heer des huizes op doktersadvies in een bosrijke omgeving moet gaan wonen. Kees is de oudste van twaalf kinderen. Omdat het gezin permanent geldzorgen kent, kan hij een opleiding wel vergeten. Met een baantje op de provinciale griffie in Utrecht helpt hij de kost te verdienen.Hij is een gereformeerde jongeling als vele van zijn leeftijdgenoten. Hij gaat trouw ter kerke, en ,,zijn kennis van de Bijbel, de catechismus en de geloofsbelijdenis was boven het middelmatige”, zal een collega later verklaren. Van vader en grootvader is vooral overgeleverd dat ze streng in de leer zijn. Kees was zeer gevoelig voor hun oordeel. ,,Bezocht hij een enkele maal een bioscoop, dan mocht men dat thuis niet weten.”
In politiek opzicht was hij eind jaren twintig ‘zoekende’, vertelt een familielid dat anoniem wenst te blijven. Hij is een vurig orangist en schurkt aan bij allerlei rechtse autoritaire clubjes, laakt de heersende jansaliegeest, verafschuwt de parlementaire democratie die hij graag zag ingewisseld voor een krachtig leiderschap. Zijn grote idolen zijn Napoleon – van wie hij een buste op zijn bureau heeft staan – en Mussolini.
In de hoop op herstel van orde en gezag richt hij met ir. Anton Mussert de NSB op, tot afschuw van zijn ouders. Meermalen slaakt hij op kantoor de verzuchting: ,,Dat die politiek me veel hoofdbrekens kost, is tot daar aan toe, maar dat gezanik van je familie erover is niet om uit te houden.” Toch blijft de familieband intact.
Kees de Prater
Kees, ‘stamboeknummer 2’, wordt plaatsvervangend leider van de beweging. Mussert zet politiek de lijnen uit, Van Geelkerken is secretaris. In de partij is Van Geelkerken de man van het woord; hij krijgt de bijnaam ‘Kees de Prater’. Anders dan Mussert weet hij met zijn cabareteske betogen uit de losse pols de gewone man voor zich in te nemen. ,,In een bestel van schurken was hij een vrolijke schoft”, zou Elseviers Weekblad hem eens typeren.
De Gereformeerde Kerk beziet de aspiraties van broeder Van Geelkerken met argusogen. In ’34 wordt hij in De Bilt uitgesloten van het Heilig Avondmaal. Hij verhuist naar Utrecht en tot zijn grote ergernis staat de tuchtmaatregel op zijn attestatiepapieren. Dick Kaajan, archivaris bij het Algemeen Rijksarchief, wiens grootvader op dat moment predikant was in Utrecht, vertelt dat Kees zich bij de pastorie heeft gemeld om over de kwestie te praten. De woordenwisseling eindigt in slaande ruzie en dr. Kaajan wijst hem resoluut de deur.
Van Geelkerken stuurt onverwijld een bezwaarschrift naar de synode. ,,Ik ben me niet bewust dat ik beginselen uitdraag, strijdig met Gods Woord en de gereformeerde belijdenis.” Nu was er al een synodecommissie (met o.a. prof.dr. K. Schilder en dezelfde Kaajan) bezig met de vraag hoe om te gaan met NSB-sympathisanten onder het kerkvolk. Het bezwaarschrift kan echter niet in behandeling worden genomen, omdat Kees de voorgeschreven procedure niet had gevolgd. De commissie spreekt uiteindelijk uit dat een lidmaatschap van de kerk niet verenigbaar is met dat van de NSB. Maar Kees is op dat moment al vertrokken naar Zeist, waar hij niet van plan is zich weer bij de kerk te melden. Dat wil heel wat zeggen voor de telg uit de bijzonder meelevende familie, zegt Dick Kaajan. Kees’ vader is op dat moment wel lid in Zeist.
In 1935 haalt de NSB als nieuwkomer 8 procent bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten. ‘Wat zullen we met dit gebouw moeten doen, als we aan de macht zijn?’ dagdroomt Kees de ambtenaar een keer hardop vanachter zijn bureau in het grote provinciehuis. De opmars is begonnen.
In de aanloop naar, en vooral ook tijdens de oorlog schetst Van Geelkerken in bloemrijke bewoordingen het wenkend perspectief van een sterk nationaal-socialistisch Nederland dat zijn partijtje meeblaast in het groot-Europa. In zijn speeches betuigt hij zijn onvoorwaardelijke steun aan het nationaal-socialisme en roept hij op tot verschuldigde eerbied voor Hitler-Duitsland. Zijn geloofsovertuiging lijkt de kameleontische Kees te hebben afgezworen.
Een kleuter
In de loop van de oorlog verwildert Van Geelkerken, zegt de Leidse historicus Bart van der Boom, die een biografische schets over Van Geelkerken publiceerde. ,,Hij is beland in een wereld waar hij niet in past. Een kleuter in de grote-mensenwereld. Hij heeft macht en aanzien, maar zijn vijanden zijn niet te tellen.” Hij is meegezogen in de stroom; hij kon niet meer terug, zegt een familielid. Ja, erkent Van der Boom, maar voegt er in een adem aan toe: ,,Hij was veel te ijdel en te zeer gesteld op zijn status, dan dat hij zijn verlies zou nemen en eruit zou stappen. Binnen de organisatie, als geüniformeerd leider was hij iemand, daarbuiten zou hij een eenvoudig ambtenaartje zijn.” Na de breuk met Mussert daalt zijn ster snel.
Op de dag na de bevrijding wordt Van Geelkerken opgepakt. ‘Gereformeerd, niet praktizerend’, vermelden de arrestatiepapieren onder ‘kerkelijke gezindte’. De berechting laat jaren op zich wachten. In de gevangenis in Utrecht ontvangt hij bezoeken van ds. M. de Goede, predikant van de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt), die nota bene zelf een actief verzetsman is geweest. Ook ARP-senator prof. dr. I.A. Diepenhorst bezoekt hem geregeld. Het valt hem op dat Kees ,,ook in die omstandigheden zijn waardigheid wist te behouden. Hij was een heer. Van het hele stelletje vond ik hem het meest geschikt”.
Op 5 mei 1946, na een jaar gevangenschap, schrijft Van Geelkerken een brief aan zijn vrouw. Hij heeft dan net een preek gelezen waaruit hij de woorden citeert: ,,Van Jezus Christus uit kunt gij alle andere idealen veroveren. Het ideaal van Jezus Christus levend in ons leven.” Hij vervolgt dan: ,,Daar heb je tegelijk de veroordeling van mijn hele leven, ook voor er van een NSB sprake was, want nu – na te zijn bekeerd – zie je eerst in, wat er aan je leven ontbrak en wel dit, dat je eerst alles moet toetsen aan Christus (…). Daarom lieveling, moet je, als de herinneringen die we beiden hebben, je bestormen, nooit vergeten, dat ons leven van die tijd fout was.”
Het inzicht is in de loop van het jaar gerijpt, schrijft de verloren zoon, in een deemoedige schuldbelijdenis, die blijkt geeft van een grondige bijbelkennis. ,,Ik heb daar gestaan en die Duitsers gesteund; niet in hun gruwelen, maar dan toch gesteund.”
Van der Boom is uiterst sceptisch over de religieuze ommezwaai: ,,Ik heb het altijd als vrij opportunistisch gezien. Mussert is geëxecuteerd en Van Geelkerken heeft op dat moment alle reden om aan te nemen dat hem hetzelfde lot wacht. Hij is niet de eerste die met zo’n onzekere toekomst tot inkeer komt en zich tot de Here wendt.” Het familielid, dat Van Geelkerken ook tijdens gevangenschap bezocht, is er daarentegen zeker van: ,,Na de oorlog was Cornelis nog geloviger dan hij voor de oorlog al was.”
Tijdens de vele honderden verhoren – hij wordt vaak als getuige in andere processen opgeroepen – erkent Van Geelkerken zijn fouten, maar hamert tegelijkertijd op zijn integere motieven. Zo geeft hij bijvoorbeeld toe te hebben samengewerkt met de Duitsers, maar hij houdt vol dat hij daarbij het oog had op een achterliggend doel, het belang van Nederland. ,,Het is hem vaak verweten dat hij niet tijdig op zijn schreden terug is gekeerd, maar uiteindelijk heeft hij die weg terug toch gevonden”, zegt zijn verdediger mr. Mathuisen als het proces zijn afronding nadert. ,,Deze Van Geelkerken is een andere, dan die van zes jaar geleden”, erkent ook een journalist die het proces heeft gevolgd.
Kerkenraad
Vlak voordat het definitieve vonnis wordt geveld, gelast de rechtbank-president een onderzoek naar de mens Van Geelkerken. En dan gebeurt het onwaarschijnlijke en opzienbarende: de voltallige kerkenraad van de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) richt zich in een brief tot de rechtbank, om het voor broeder Van Geelkerken op te nemen. De pikante episode is weinig bekend; we vinden het origineel van de brief tijdens onderzoek in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag.
Nadat omstandig is aangegeven dat de kerkenraad op geen enkele wijze wil intreden in de procesgang, beschrijft opsteller ds. H.J. Schilder uitvoerig hoe de kerkenraad na een grondig onderzoek ,,tot de overtuiging kwam, dat (…) hier sprake kon zijn, ja was, van een concrete schuldbekentenis en overtuigden wederkeer, die hem deden besluiten Van Geelkerken als een broeder in de volle kerkelijke gemeenschap te ontvangen”. Al in 1947 heeft Van Geelkerken zich onder kerkelijk opzicht en tucht geplaatst.
De kerkenraad gaat niet over ??n nacht ijs en vraagt zich af, of Van Geelkerken geen bijbedoelingen zou kunnen hebben met zijn bekering. Dat is geenszins het geval, is de conclusie. Als ultiem argument voert H.J. Schilder aan dat het ,,reeds voor een buitenstaander” toch opmerkelijk moet zijn dat Van Geelkerken zich uitgerekend meldt bij een kerkgemeenschap, ,,welke zo scherp zich tegen de NSB en haar leer had gesteld en onder haar leidende figuren de felste publieke en principiële oppositie kende uit de tijd zowel voor als tijdens de bezettingsdagen”.
Ter illustratie noemt hij de redevoeringen die prof. dr. K. Schilder tegen de NSB heeft afgestoken. ,,Is in zulke kerken een oppervlakkige behandeling van een bekering als de onderhavige reeds onwaarschijnlijk – evenmin voor de hand liggend is het feit dat iemand als Van Geelkerken juist daar de ook voor hem wettige gemeenschap der kerk zocht.”Ds. H.J. Schilder meldt verder uit eigen ervaring, hoe Van Geelkerken in de pastorale gesprekken in de gevangenis ,,nimmer een algemene betuiging van schuld uitsprak, doch immer een gespecificeerde en concrete. In het eerste geval zou zij van weinig waarde zijn, daar zulk een algemene erkentenis van ‘verkeerd te hebben gehandeld’ gemakkelijk genoeg is, zeker wanneer de geschiedenis een keer ten ongunste der nationaal socialistische leiding genomen heeft. In het andere geval echter moet iemand blijk geven van gronden en motieven die hem zo doen spreken. Met name is hem (Schilder, red.) opgevallen, dat de schuld werd aangewezen als gelegen in de verheerlijking der totalitaire staatsgedachte, welke – zoals Van Geelkerken thans erkent – een hoogmoedig vergrijp is tegen de verhoogde Jezus Christus, als de enige wien (door zijn Vader) een totalitaire macht in de hemel en op aarde is gegeven.”
In de slotpassage van de brief wijst Schilder erop dat hij er niet over kan oordelen in hoeverre Van Geelkerken de doodstraf, dan wel een andere straf verdient. ,,Evenwel, voorzover het in juridische zin mogelijk blijkt met deze overwegingen rekening te houden, acht hij het zijn plicht deze ter Uwer kennis te brengen. Indien immers een schuldige zich gebogen heeft onder het hoogste goddelijke recht, rijst de vraag of de rechter, die in naam van deze God spreekt, hem nog in dezelfde mate van zwaarte onder de rechtsuitspraak moet doen doorgaan.”
Zware straf
De grote vraag is uiteraard welke rol deze brief heeft gespeeld in het proces. ,,Geen enkele”, veronderstelt historicus Van der Boom. De ontlastende verklaringen over Kees’ betrokkenheid bij de vrijlating van ds. Overduin en tekenaar Jo Spier uit Dachau, zijn inzet voor enkele met deportatie bedreigde Joden, evenmin. ,,Hij heeft de zwaarst uitvoerbare straf gekregen”, zegt Van der Boom. De rechtbank oordeelt doodstraf gerechtvaardigd, maar dat die wordt omgezet in levenslang, heeft hij Van Geelkerken volgens Van der Boom te danken aan de net aangetreden koningin Juliana, die af wilde van de executies.
In 1959 komt Van Geelkerken vervroegd vrij en poogt de draad van zijn leven op te pakken. ‘Kees de Prater’ kan als vertegenwoordiger aan de slag bij een medicijnenbedrijfje in Soest. Erg kerkelijk was hij toen niet, vertelde mevrouw Van Geelkerken ooit aan Van der Boom. Maar evenmin liet hij zich in met de clubs van oud-NSB’ers. ,,Hij had er een streep onder gezet”, zegt Van der Boom, ,,maar onduidelijk is of hij dat deed omdat hij er nu zoveel spijt van had, of omdat hij er niet aan herinnerd wilde worden dat het op een enorme mislukking was uitgelopen. Ik denk dat de mislukking veel meer op hem drukte, dan het feit dat de NSB zich had laten meeslepen in een weerzinwekkende gedachtengang.”
Na zijn pensionering leiden de Van Geelkerkens een teruggetrokken bestaan in een huisje in Lunteren, ver buiten de bebouwde kom. De zelfgekozen eenzaamheid in het niemandsland valt de gezelligheidsmens erg zwaar, daarom overweegt hij nog een emigratie naar Duitsland, waar hij als onbekende een nieuw bestaan kan opbouwen. Maar voor hij de plannen ten uitvoer kan brengen, wordt hij geveld door een hartaanval.
De teraardebestelling in Lunteren, op 2 april 1976, wordt druk bezocht. Omdat ook allerhande ex-NSB-volk is toegestroomd, houdt de politie een oogje in het zeil. ,,Dominee”, had Van Geelkerken bij zijn leven nog gezegd met het oog op zijn begrafenis, ,,spreek maar veel over God en weinig over Kees.” Zoveel zelfkennis had-ie inmiddels wel.Dit artikel is geschreven, mede op basis van een uitzending die Wim Eikelboom en Koos van Noppen maakten voor het EO-programma De Ochtenden, maandag 6 mei, radio 1, 11.00 uur.(4 mei 2002)