Tweede Wereldoolog Magazine

Toen ik in het ziekenhuis in Duitsland lag, werd de verhouding met de verplegers en verpleegsters zo gemoedelijk dat we moeilijke dossiers aan konden snijden. De Tweede Wereldoorlog is er daar één van natuurlijk. Ik vertelde een verpleegster dat er in het Nederlands een uitdrukking bestaat van simpelweg drie woorden: mijn fiets terug. Uit deze Terugblik blijkt dat een dergelijke uitdrukking ook over auto’s geschapen zou kunnen worden.

Een lid vertelt immers in zijn artikel over een ‘autobedrijf in het Rotterdamse Charlois’ hoe goed de Duitse bezetter in mei 1940 zijn plannen had voorbereid. ‘Hoe één en ander van te voren was bedacht blijkt wel uit het feit dat de Duitse militairen kabels met klemmen bij zich hadden om de auto’s te kunnen starten.’ Ze waren niet nodig, het starten gebeurde met sleutels. ‘Die dag werden vijftien auto’s en een motorfiets meegenomen.’ Ik weet niet of u het met mij eens bent maar zulke details vergeet ik nooit. Ze geven vlees aan de botten van de geschiedenis.

Prachtige details staan er ook in het gedeelte van het oorlogsdagboek van Koos Speenhoff, dat we deze maand afdrukken. Speenhoff zat in de periode voor de inval van de Duitsers in een soort crisis. ‘Roken kon ik overdag niet en mijn borrel deed me zweten.’ Op 10 mei echter, zo meldt hij, ‘bekwam ik een grote wilskracht.’ Ook zijn observatievermogen kreeg een stimulans want zijn beschrijving van een schuilpartij in Scheveningen ‘toen de sirene ging janken’ is onvergetelijk. Hij dacht enige minuten in een portiek te moeten blijven maar het duurde uiteindelijk anderhalf uur. De gesprekken die toen plaatshadden, zijn memorabel. ‘Het was de landarbeider die alles beter wist. Hij rolde sigaretten en legde ons alles uit. Dat we voor Jan den Engelsman moesten vechten en dat we daar maling aan hadden. Dan deelde hij zulke ernstige rampen en bloedbaden mede, die hij die morgen al had meegemaakt, dat één der twee gekleurde meisjes het op haar zenuwen kreeg en de heer met de haren het gemeen vond om zwakke vrouwen zo bang te maken.’ Zoals ik al zei, het zijn de details die zulke verhalen onvergetelijk maken.

Een ander lid vertelt ons in een nieuwe aflevering van een serie, die toch langzaam maar zeker een soort ‘magnum opus’ begint te worden, over het filmgilde. Ook hier zijn het de
details die het verhaal kracht geven. In dit geval gaat het voor mij om een uiterst tragisch
detail. Voordat de joodse bioscoopeigenaar Abraham Tuschinski werd gedeporteerd zei hij tegen bekenden, aldus Harry: ‘Als alles voorbij is, komt u weer bij mij zitten in mijn mooie theater.’ Tragisch genoeg werd Tuschinski met zijn familie naar Polen gedeporteerd en daar vermoord.