Als voorloper van en wegbereider voor de gewraakte heruitgave van ”Mei 1940” publiceerde Amersfoort enkele maanden geleden zijn ”Ik had mijn roode-kruis band afgedaan”. Daaruit viel al op te maken dat de Amsterdamse hoogleraar niet van zins was van zijn in 1990 geventileerde standpunten afstand te doen.

Standpunten waarmee hij de veteranen die de oorlog hebben meegemaakt danig tegen de haren in streek. Dit leidde in 2000 zelfs tot een kort geding, waarin de oud-militairen rectificatie van diverse in hun ogen onjuiste passages eisten. De uitslag van de rechtbank wordt door beide partijen verschillend uitgelegd.

In de heruitgave moet met name luitenant-kolonel b. d. (overste) E. H. Brongers het ontgelden. Brongers is auteur van menig bestseller over de oorlogsdagen van 1940. Zijn boeken hebben volgens Amersfoort de bedoeling de verrichtingen van het Nederlandse leger in een gunstig daglicht te plaatsen. Over de Duitse troepen op de Grebbeberg schrijft Brongers: „Zij schrokken voor geen enkel middel terug om hun doel te bereiken.

Vooral de SS bediende zich van gruwelijke methodes. Talloze malen werden weerloze krijgsgevangenen als dekking gebruikt of tegen het Nederlandse vuur ingejaagd. Op vele plaatsen waren gevangenen mishandeld en als honden neergeschoten.”

Volgens Amersfoort is „de minutieuze beschrijving van de gevechtshandelingen niet louter informatief, maar heeft het tevens een diepere bedoeling, namelijk het lezerspubliek te overtuigen van het heldhaftige en vaak effectieve optreden van het Nederlandse leger. Brongers is van mening dat de slechte afloop van de strijd -de snelle capitulatie- een evenwichtig oordeel over het Nederlandse leger in de geschiedschrijving na 1945 in de weg heeft gestaan. Te veel is zijns inziens de nadruk gelegd op het falen van de krijgsmacht, te weinig oog is er geweest voor het vele goede dat is gepresteerd, ondanks de eigen slechte bewapening en oefening en ondanks het numerieke en materiële overwicht van een vijand die bovendien niet bleek terug te schrikken voor stelselmatige schendingen van het oorlogsrecht.”


Bedrijfsongeval

Ook Brongers’ beschrijving van het bombardement op Rotterdam, volgens hem een „terreurbombardement”, stelt volgens H. W. van der Doel, een van de schrijvers van ”Mei 1940”, „te gemakkelijk de intentie gelijk aan de uitwerking. Ook veronderstelt deze term dat het opzettelijk treffen van de bevolking van de stad als zodanig het doel van het bombardement is geweest. Dit nu was niet het geval, noch bij Schmidt, noch bij Göring.”

Volgens de schrijvers was ’Rotterdam’ slechts een bedrijfsongeval. „Zo gaat dat weleens in een oorlog. De Duitsers schrokken zelf ook enorm, dit was absoluut niet gepland”, zeggen ze in een interview met HP/De Tijd van 17 juni. Ook zouden Utrecht, Den Haag en Haarlem niet op de nominatie hebben gestaan om te worden gebombardeerd.

„Voor een dergelijke planmatige opzet ontbreekt althans ieder behoorlijk bewijs. Slechts staat vast dat Winkelman uit de gelijktijdigheid van het Rotterdamse bombardement en de pamfletten die boven Utrecht waren uitgeworpen, heeft afgeleid dat er een operationeel verband tussen deze twee feiten bestond. In werkelijkheid ging het om twee los van elkaar staande gebeurtenissen. En wat de namen van andere steden als Den Haag en Haarlem betreft: deze worden uitsluitend in op dit punt weinig betrouwbare Nederlandse bronnen genoemd, zodat ook hier gerede twijfel op zijn plaats is”, schrijft Amersfoort.

En Van der Doel voegt hier aan toe: „Het bombardement op de stad Rotterdam bespoedigde slechts de reeds onafwendbare nederlaag: men denke aan de opgave van de Grebbelinie en aan de geplande Duitse operaties na de overgang van de Maas bij Rotterdam.”


Tegenspraak

De conclusie van Amersfoort is in flagrante tegenspraak met wat Duitse historici hebben geschreven en met uitspraken van de hoogste Duitse bevelhebbers. In de ochtend van 14 mei 1940 gaf Hitler Instructie nr. 11 uit, waarin hij stelt „dat het weerstandsvermogen van het Nederlandse leger sterker is gebleken dan werd verondersteld”, en dat politieke en militaire redenen eisen die tegenstand „spoedig” te breken; dat het leger de Vesting Holland „snel” ten val moet brengen en dat de luchtmacht, onder verzwakking van steun elders, de „snelle” val van Holland moet vergemakkelijken.

Het Militargeschichtlichen Forschungsamt schreef in 1979: „Toen sterke tegenstand in Rotterdam een snelle bezetting van Nederland in gevaar bracht, beval Göring op de 14e mei een geconcentreerde aanval op deze stad om een snellere capitulatie te bewerkstelligen.” Doordat een deel van de luchtmachtarchieven van Duitsland bij een brand is verdwenen, is deze stelling niet meer te bewijzen, zegt Amersfoort.

In een op 9 november 1948 voor de enquêtecommissie regeringsbeleid beëdigde verklaring van kolonel Scharroo, de commandant van Rotterdam, zegt Scharroo dat de Duitse parlementair hem meedeelde dat bij een weigering om te capituleren Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Haarlem het lot van Rotterdam zouden delen. Generaal Winkelman werd deze bedreiging gemeld en hij noemde die in zijn capitulatierede. Utrecht was toen al met verwoesting bedreigd. Bij zijn onderhoud met de Duitse generaal Schmidt bracht een verontwaardigde kolonel Scharroo deze zaken ook ter sprake. Bedoelt Amersfoort deze getuigen met zijn „weinig betrouwbare bronnen?”

Zware verliezen
Bij de beschrijving van andere gevechten tussen Duitsers en Nederlanders zijn Amersfoort al even positief over de handelingen van de Duitsers en bagatelliserend over de verrichtingen van de Nederlandse militairen. De luchtlanding op vliegveld Valkenburg is zo’n voorbeeld. „Geheel volgens plan landden omstreeks 05.20 uur meer dan vijftig transportvliegtuigen met militairen van het 47. Infanterieregiment, zodat de sterkte opliep tot ruim 850 man. De aangevoerde luchtlandingstroepen konden zonder grote problemen uitstappen en hun gevechtsformaties innemen.”

De Duitse bronnen spreken andere taal. Die hebben het zonder uitzondering over zware Nederlandse tegenstand en hoge Duitse verliezen. Zo schrijft Friederich August van Metzsch in zijn studie ”Die Geschichte der 22. Infanterie-Divisionen” onder meer: „Het III bataljon landde op 10.5 tegen 7.00 uur -dat is 5.20 uur Nederlandse tijd, HP- in sterk afweervuur. De afzonderlijke landingseenheden moesten vanuit de toestellen de aan de rand van de landingsplaats verschanste tegenstander aanvallen en konden het vliegveld eerst tezamen met de valschermjagers ten koste van zware verliezen nemen. De toestellen konden, voor zover ze toch al niet in brand stonden, door de modderige grond niet meer starten.”

Vragen
Evenals met Amersfoorts ”Ik had mijn roode-kruis band afgedaan” blijft de lezer met vragen zitten wat de motieven zijn voor de hoogleraar om voortdurend de activiteiten van het Nederlandse leger te kleineren en de schendingen van het oorlogsrecht door Duitsers, met name door SS’ers, te bagatelliseren. Behoefte aan herschrijving van de geschiedenis, zoals hij stelt, kan het niet zijn, gezien het selectieve gebruik van bronnen.

Al lezend rijst voortdurend de vraag of deze selectie bewust is toegepast. Blijkbaar is het na zestig jaar nog niet mogelijk een beschrijving te geven die overtuigend is voor alle partijen omdat alle beschikbare bronnen er op de juiste manier, zonder tendentieus te zijn, erin zijn verwerkt. Daaraan is behoefte.

Bron: www.refdag.nl